140

KORTE MEDEDEEL1NGEN.

In aansluiting aan een vroeger artikel over het onderzoek van stofjes, die in den dampkring zweven, ontleenen wij aan Himmel und Erde van Maart 1906 het volgende over het stof in de straten van Berlijn.

De straten van Berlijn zijn kort geleden verrijkt met blikken vaten, bestemd om het stof op te vangen, dat in de lucht zweeft. Het zijn eenvoudige trechters met windvang, die bij regenachtig weêr gesloten worden en, als het droog is, het stof opvangen, dat geregeld wetenschappelijk onderzocht wordt.

In Berlijn is dit iets nieuws; te Parijs werd dit onderzoek reeds jaren geleden op groote schaal volbracht. Toen vond men in de drukke straten van Parijs in een kub. centimeter lucht niet minder dan 200000 stofjes van allerlei aard; in het Bois de Boulogne en op de open vlakte nog altijd 5 tot 6000, en toen Prof. Aitken zijn onderzoekingen in het gebergte voortzette, in de zoogenaamde „zuivere" lucht nog 500 stofjes per kub. centimeter.

Te Berlijn is het onderzoek nog niet voleindigd en bovendien is het zóó ingericht, dat de uitkomsten veel meer kwalitatief dan kwantitatief zullen zijn; men moet echter toegeven dat de kennis van den aard dezer stofdeeltjes ook verreweg het belangrijkst is.

Reeds thans kan men met zekerheid zeggen, dat het grootste deel der opgevangen stofjes van anorganische natuur is; het stof, dat van de steenen afkomstig is, is het meest verbreid; vooral in die luchtlagen, waarvan de inhoud hier onderzocht wordt, die maar weinig boven de straat verheven zijn. Maar juist dat stof werkt op dagen, dat het waait, het onaangenaamst op onze ademhalingswerktuigen, en daaraan is het te wijten dat men de lucht in de straten van Berlijn slecht noemt. Een gedeelte daarvan blijft achter op het slijmvlies en tusschen de haartjes der neusholte en wordt grootendeels verwijderd bij het snuiten; toch komt een betrekkelijk groote hoeveelheid daarvan in onze longen zoodat deze, die in de jeugd een schoone, roode kleur hebben, langzamerhand grauw worden. Vaak gaat dit grauw zelfs in zwart over, waarbij roet en tabaksrook het hunne bijdragen. Al naar het dagelijksch werk, waarmee men zich bezig houdt, wisselt deze kleur: zij, die met steenkolen werken hebben longen, die den indruk maken van zwart marmer met witte aderen, en bij straatwerkers zijn zij, ten gevolge van het ingeademd ijzeroxyde en kiezel, vaak rood-bruin. Professor Sommerfeld heeft zich meer bepaald toegelegd op de studie van het stof, dat in de longen dringt, en hij is tot het besluit gekomen dat deze minerale stofdeeltjes de eerste aanleiding zijn van de longtering, waaraan vele werklieden bezwijken.

Zooals wij reeds opmerkten is het stof der straten van Berlijn niet enkel van anorganischen oorsprong. Wij kunnen ons een voorstelling