NAPOLEON I EN DE GEESTELIJKHEID.

139

de daardoor opgewekte verwachtingen maakte Bonaparte gemeene zaak met de geestelijkheid van 1802, — gelijk vijftig jaar later de wet Palloux een dergelijken band vormde tusschen den derden Napoleon en de geestelijkheid van zijn tijd.

De diensten, die de geestelijkheid aan de keizerlijke regeering bewees, zijn eenvoudig de keerzijde van het Concordaat, van het tractement, dat haar werd verleend. En begrijpelijk is, dat echte katholieken de geestelijkheid zoo vaak verzocht hebben, zelve te bedanken voor het budget van eeredienst en daardoor hare vrijheid en waardigheid te herwinnen.

De voordeelen, die Napoleon aan de kerk bood, — wij zagen, tot welken prijs, — brachten groote gevaren mede. En zij bonden de kerk en den godsdienst te zeer aan bepaalde regeeringsvormen, die eenmaal konden, ja moesten verdwijnen.

Toen Bougelin, tot aartsbisschop van Tours benoemd, aan Portalis beloofde, al diens instructies nauwgezet te zullen volgen, bracht hij de diensten in herinnering, die hij zelf aan de regeering van Bonaparte had bewezen, en de persoonlijke gunsten, die hij ontvangen had. „Ik heb mij", schreef hij, „onderworpen aan de regeering van den Eersten Consul. Ik zal haar in leven en dood getrouw blijven. In hem vereenigen zich thans al mijne eigene en personeele belangen. Zijn steun beschut mij; ik hoop op den voorspoed van zijn bewind".

Heeft de kerk van Frankrijk in de 19e eeuw niet al te lichtvaardig tegenover de monarchale regeeringen de verhouding aangenomen, waarin de aartsbisschop van Tours zich verheugde ten opzichte van Napoleon?

Het is volstrekt niet moeilijk te begrijpen, waarom al de monarchale regeeringen, die sinds de Omwenteling van 1789 zich in Frankrijk hebben trachtten te vestigen, den steun van de kerk hebben gezocht. Maar waarom heeft de kerk zelve gemeend, niet te kunnen leven onder de bescherming van den staat? Waarom heeft zij gemeend, haar lot te moeten binden aan dat van tenondergegane instellingen?