HET BINNENSTE DER AARDE.

273

wisselende veranderingen in het peil der zee te dier plaatse, de bodem is in deze streek voortdurend gedaald, van den Romeinschen tijd af tot in de vijftiende eeuw; in 1538 veroorzaakte een uitbarsting van den Monte Nuovo een plotselinge verheffing en sedert dien tijd is de bodem weer bezig langzaam te dalen. De omgeving van Pozzuoli, die in deze beweging deelt, is zoo beperkt, dat men het hier beschreven verschijnsel niet anders beschouwen kan dan als een zuiver plaatselijke uiting van het vulcanisme; meer typische verschijnselen vinden wij in de noordelijke streken, in een deel der wereld, waar geen vulcanen voorkomen en geen plotselinge aardschokken worden waargenomen. Het Skandinavisch schiereiland en Canada ondergaan sedert vele eeuwen een langzame niveau-verandering, die reeds dagteekent van het einde van den IJstijd. Van de bewegingen uit dien voorhistorischen tijd willen wij niet spreken, omdat een andere theorie, die overigens ook zeer goed te verdedigen is, ze toeschrijft aan uitzetting van den grond als gevolg van de verwarming, die op den ijstijd gevolgd is. Wij beroepen ons op getuigenissen van later datum.

In 1702 kwam de natuurkundige Hjarne op het denkbeeld om merkteekens te laten hakken in de rotsen langs de zweedsche kust; Linnaeus en Celsius volgden dat voorbeeld in 1730 op de kust van het eiland Loeffgrund, en reeds in 1748 konden zij verklaren, dat of het niveau van de zee 1 8 centimeter gedaald was of dat de kust even zoo veel gerezen was; in 1849 bedroeg de rijzing reeds 0,915 meter. Terwijl de bodem in de nabijheid van de Bothnische golf dus rijst, zinkt de zuidelijke punt van Zweden daarentegen langzamerhand dieper in het water. Het gemiddeld peil is sedert de waarnemingen van Linnaeus 1,50 meter gedaald, en verscheiden straten van de stad Malmoe zijn in de Oostzee verdwenen.

Op verschillende plaatsen, over de gansche wereld verspreid, neemt men dergelijke verschijnselen waar; in Frankrijk wordt in Picardiƫ grond op de zee gewonnen, terwijl Normandiƫ en sommige deelen van Bretagne dalende zijn; Aunis en Saintonge stijgen terwijl Gascogne daalt.

Sommige dier veranderingen van niveau zijn te verkla-

W. B. III. 1906. 18