KOREA f/HET LAND VAN DEN DAGERAAD".

Daarna werd Ton-tsjin, op den tegenovergestelden oever gelegen, verkend, van waar onmiddellijk een weg naar Seoel leidde. Vóór de stad, welke door een muur was omgeven, bevond zich een hooge poort, waarop zich pagoden verhieven. Achter de poort stonden reusachtige uit steen gehouwen schildpadden. In de nabijheid bevond zich ook een klooster. De toegangspoort werd door de Eranschen bestormd. Wel is waar snelden de gewapende Koreanen naar den oever, doch stonden weerloos tegenover de hun onbekende metalen projectielen en verscholen zich eindelijk m de weilanden.

Regeering en volk in Seoel waren zoo vol haat tegen de Franschen," dat elk die een vredestractaat met dezen had durven voorstellen, met den dood bedreigd werd. De zaak nam eene zeer ernstige wending. De Koreaansche generaal Ny zond den Franschen admiraal een uitvoerig schrijven, met vele aanhalingen uit Chineesche klassieken. Al deze aanhalingen hadden hierop betrekking, dat ieder vreemdeling die gewapenderhand aan de grens van een staat komt, een kind des doods is. Als antwoord op dit rescriptum verlangde de Fransche admiraal de uitlevering der drie eerste hofbeambten, en stelde in geval van weigering de Koreaansche regeering verantwoordelijk voor de gevolgen.

De onderhandelingen leidden tot geen resultaat. Nog op denzelfden dag dat de Koreaansche boodschapper met zijn schrijven op weg ging, werden in het noorden van Korea troepen bijeengebracht, waaronder ook de straks genoemde tijgerjagers, een 800tal buitengewoon bedreven schutters, die het klooster verdedigden. Middelerwijl hadden de Koreanen ook de Fransche schepen aangetast en eene ontploffing in het klooster veroorzaakt. Daardoor werden de Franschen binnen korten tijd tot den terugtocht gedwongen. Vele gewonden zochten hun heil en toevlucht achter rijstschuren, strooschoven en hutten. Toen de rust eenigszins hersteld was, bleek het dat de Franschen nog slechts tachtig man telden, in staat den strijd voort te zetten.

Snel aanvaardden zij den terugtocht, daar de admiraal het lot zijner nog overgebleven manschappen niet op zijn geweten durfde nemen, zondere verdere orders van zijne regeering af te wachten.