PORTRET VAN BISSCHOP GEORGE VAN EGMONT. (57 cm. X 80 cm.)

Jan van Scorel.

innige en simpele te geraken, welke de echte „primitieven" zoo eigen is. Voorbeelden van een dergelijke voorstellingswijze vinden wij bijvoorbeeld bij Cornelis Engelbrechtsz. van wien meerdere schilderijen op deze expositie aanwezig zijn. Een ietwat nuchtere realiteitszin — welke zich toespitst op een juiste stofuitdrukking etc. — vinden wij ook bij Jacob Cornelisz. van Oostsanen. Waar men boven dit realisme tracht te stijgen, verliest men zich in een houding welke niet uit den eigen landaard voortspruit. Een schilderij als „De Geboorte van Christus" (Afb. 93. Cat.: 100), vertoont weliswaar typische Hollandsche karaktertrekken, juist in zijn realistische détails — het drogen van een luier bij het vuur, het gulle doopmaal — maar streeft toch in stoffeering, figuratie en compositie naar een gratie en een zwier, die uitheemsch zijn en slechts onder Italiaansche invloeden konden ontstaan.

De diepgaande wijzigingen welke het levensgevoel in de vijftiende en zestiende eeuw onderging, bemerken wij wel het scherpst in de portretten; daaruit blikt ons een geheel ander menschentype tegen dan op de schilderingen van een eeuw vroeger.

Er is op deze tentoonstelling een prachtige serie portretten waaraan men dit oordeel confronteeren kan. Noemen wij als eerste dat prachtige vrouwenportret van „den Meester van den Dood van Maria", waardig en ingetogen, nog geheel van den gothischen geest doortrokken, en daarna de vrouwenbeeltenis, toegeschreven aan een Leidschen meester uit 1553, waarvan de reproductie naast het eerstgenoemde in den catalogus staat afgedrukt. (Afb. 109 en 110.) Ook deze vrouwenbeeltenis is waardig, maar minder ingetogen, de blik is

niet meer ingekeerd, maar vol schroomvallige verwondering op de wereld daarbuiten gericht. De bekoorlijkheid van het vrouwelijke is met ingehouden behagen weergegeven. Het woord „persoonlijkheid" krijgt nu een nieuwen inhoud, zij het niet voor het verstand, dan toch voor het gevoel. Niet het gemeenschappelijke of algemeen menschelijke wordt belicht, doch juist het individueel eigene. Ten opzichte van het heilige overheerscht thans de persoonlijk ervaren devotie, inplaats van de boven alle waarneming uitgaande, sacramenteele verbondenheid. Er is iets dat verloren gaat en er is iets dat ontwaakt, de nadruk valt voortaan niet meer op het onbewuste zieleleven, maar op het persoonlijk intellectueele. Hetgeen verloren werd is wellicht meer dan wat men won, maar niettemin bezit het nieuwe — gelijk steeds — het onweerstaanbare van de Lente. Hoe sterk en kloek en zelfbewust rijzen de mannelijke en vrouwelijke figuren voor ons op in die schilderingen van den voortreffelijken portrettist Maerten van Heemskerck. Hoe scherp waargenomen en overtuigd gegeven is dat nieuwe menschentype, gebeeld op de doeken van de twee groote Noordnederlandsche meesters; Jan van Scorel en Lucas van Leiden, werkende in de eerste helft der zestiende eeuw. Van Jan van Scorel hangen hier niet minder dan vijftien schilderijen, waaronder het bekende portret van een scholier met roode baret, geschilderd tegen een grijs-groenen achtergrond, en het even beroemde portret van bisschop George van Egmont, een aristocratische figuur met scherp-intellectueelen kop en slanke, bijna vrouwelijke handen, welke rusten op een rood fluweelen kussen. Alles in dit portret getuigt van hoog intellectueel leven en verfijnde beschaving. Daar-

70