DE LANGE JACHT

wat een genot voor een echten jagermeester, ze hun spoor, zonder aarzelen en schijnbaar zonder de minste moeite, te midden van heele kudden wild te zien opnemen.

Een meute moet samengesteld zijn uit honden van dezelfde grootte, met hetzelfde kleed, van hetzelfde model en vooral van dezelfde snelheid, dat wil zeggen, dat zij alle even vlug en even lang kunnen jagen. Een dergelijk geheel zal, om in jachttermen te spreken, een „homogene" meute vormen.

Frankrijk bezit merkwaardige honden voor de lange jacht; door een niet onderbroken en logische wijze van fokken, oordeelkundige kruisingen en een verstandige teeltkeus hebben de jachteigenaren niet alleen de raseigenschappen, die onze voorvaderen op prijs stelden, weten te handhaven, maar zij hebben die, door ze te ontwikkelen, nog verbeterd.

In de zestiende eeuw waren er in hoofdzaak vier rassen en van die vier variëteiten schijnen al onze hedendaagsche rassen af te stammen: de witte honden, de beste, met hoogen neus, snel, vurig en het spoor goed vasthoudend; de rossige met dezelfde eigenschappen, maar moeilijker te dresseeren en die niet goed tegen de warmte kunnen; de grijze, minder snel en minder krachtig, en ten slotte de zwarte, die nog trager zijn. Van die vier rassen, de witte van den Koning, de rossige van Bretagne, de grijze van Saint-Louis en de zwarte van Saint-Hubert — stammen al onze Fransche rassen af: de Gasconjers met de lange ooren en blauw gespikkeld; de honden uit Saintonge, van overeenkomstigen bouw, doch wit-en-zwart; de Vendeeërs, wit-en-lichtrood, die doen denken aan de groote honden van de koninklijke meutes; de honden uit Poitou, lichter en driekleurig of wit-en-oranje; de Normandiërs, eveneens driekleurig, maar zwaarder en trager; de honden uit Artois, Ariége, Franche-Comté, porceleinkleurig, enz. Bijna geen enkel van die rassen is geheel zuiver gebleven; zij zijn onderling gekruist of men heeft ze veranderd en verbeterd door er Engelsch bloed in te brengen. De kruising met Engelsche honden, die reeds werd toegepast in de zeventiende en achttiende eeuw, is in de tweede helft van de negentiende eeuw met succes hervat in Poitou en in de Vendée door de heeren de la Débuterie en de la Besge: zij heeft aan onze oude rassen, die door bloedverwantschap en een onjuiste