ARTHUR SCHNITZLER

Schnitzler was beroemd. Maar hoe weinig zelfvertrouwen dit hem gaf en hoe weinig innerlijke rust hem dit bracht, hoezeer hij aan zichzelf twijfelde, blijkt duidelijk uit dien verbazingwekkenden brief, dien hij op dertigjarigen leeftijd

in 1892 aan zijn vriend Theodoor Herzl schreef: „Waar

gij reeds sedert lang beroemd zijt, heb ik, niet zeker van mezelf of van mijn beroep, of van beide, evenmin door iemand ernstig genomen, getracht mijn eerzucht er toe te beperken, een brave kerel en een man van de wereld te zijn". Misschien werden in die „Werther-stemming", welke hij zoo schitterend afbeeldde in de „Anatol"-tooneelstukken van één bedrijf, de ervaringen, die hij als hypnotiseur had beleefd, uitgewerkt.

Schnitzler was een bijzonder bekwaam hypnotiseur en was er als dokter trotsch op geweest, dat hij de eerste was, die gebruik had gemaakt van Freuds ontdekkingen. Doch hij verliet dit geheime gebied tusschen droomwereld en wetenschap, liet de geneeskunde achter zich en verwisselde ten slotte den stethoscoop met de pen. Hiermede verschilde hij van zijn collega-dichters, de dokters: Gottfried Benn, Alfred Döbin, Axel Munthe, Ludwich Schleich, Albert Schweitzer en anderen, die het dubbele beroep bleven uitoefenen, zonder een van beide geheel op te geven.

Het probleem der hypnose bleef den dichter zijn geheele leven boeien. Van zijn eerste tooneelstukken in den AnatolCyclus af, de „Frage an das Schicksal" en „Parazelsus", waarin hij het hypnotisme behandelde, tot zijn laatste romans: „Traumnovelle", „Fraulein Else" en „Flucht in die Finsternis", waarin de geneeskundige hypnose zich oplost in een problematieke alleenspraak van een gehypnotiseerde, verliet de wereld der droomen hem nooit. Schnitzler werd een dichter van Eros genoemd; met meer recht had men hem een dichter van de hypnose kunnen noemen. De vage droomwereld, die zijn vreemden sluier weefde tusschen geboorte, liefde en dood, verliet hem nooit, tot zijn leven en zijn werk beide tot een eind kwamen.

Schnitzlers wereld is groot en dicht bevolkt. Een zijner biografen telde bijna twee honderd vijftig levendige en individueele typen. Het is wonderbaarlijk, hoe hij den weg kende om naam te maken en in de wereld vooruit te komen;