ARTHUR SCHNITZLER

bijna geheel tot het proza. Voor hetgeen hij te zeggen had, was het tooneel te schitterend, te luidruchtig. Ontledend met de zorgvuldigheid van den anatoom schreef hij over het lot dier naturen, die een probleem geworden waren, omdat de wereld ze ontworteld had. Het was, als men het zoo mag noemen, Casanova's terugkeer. Veertig jaren, vóórdat hij den genotzoeker, den romantischen held, den Casanova, in zich had gedood, had hij onder het pseudoniem „Anatol" ,,De episoden van Anatol" geschreven en zich zoodoende geestelijk van hem bevrijd. Nu, bijna een halve eeuw later, was er geen Casanova, geen romantische held, maar een menigte menschen, die bang waren voor het leven en het verlieten, hetzij gedreven door vervolgingswaanzin, hetzij in een roes van bedwelming. Dikwijls werd dit uitgebeeld in den geijkten vorm van den monoloog, zooals in „Leutnant Gustl", „Fraulein Else" en „Traumnovelle". Jaloezie en vervolging, deze twee duistere broeders van liefde en haat, nemen een vooraanstaande plaats in Schnitzlers wereld in. Veel ervan kan gegrond zijn geweest op des dichters persoonlijke ervaring. De vervolgingen, die hij had te verduren in een te preutsch Oostenrijk, waren vooral een gevolg van zijn tooneelstukken. „Freiwild", „Gustle", „Kakadu" en „Bernhardi" prikkelden hem niet. Zij maakten hem sceptischer en eenzamer.

In al zijn werken is de Dood een bekende gast. De Dood was in waarheid een gast, dien hij met genoegen zag naderen, meermalen zelfs welkom heette, wanneer hij een uitweg wees uit een hopeloozen toestand. Deze Dood, Vriend Hein, werd dikwijls door den vriendelijken dichter bezongen. Maar op zekeren dag ontwaakte hij en zag hij een anderen Dood, leelijk, dreigend en wreed, die niet de vruchten plukte, maar de knoppen. Dat was de Dood van den oorlog. En deze Dood, die de stad van liederen en van vroolijkheid veranderde in een stad van honger en zuchten, tegen dezen Dood trok de dichter zijn zwaard, zijn pen. Hetgeen hij na den oorlog schreef was het achterhoedegevecht van een genie in een wereld, die van haar ziel beroofd was. Hetzelfde overkwam de andere vrienden, die met hem —- een korte eeuwigheid te voren — Jong Weenen hadden gevormd. „Jong" Weenen had zich in zijn tijd vroolijk gemaakt over „oud" Weenen.