DE AFRIKAANSCHE GEVANGENE

hospitaal. Er bestaat voor hem dus weinig moeilijkheid om het gewone leven in zijn tehuis weer op te nemen.

Het meerendeel der gevangenissen in de Afrikaansche koloniƫn bereikt tegenwoordig een zeer voldoenden standaard van behandeling. De cipiers zijn vriendelijk en toegevend, de kleeding is behoorlijk en het bijna zonder uitzondering toegenomen gewicht bij de invrijheidstelling getuigt voor het voldoende der rantsoenen. Het werk is licht en de omstandigheden, waaronder het wordt verricht, leveren ruimschoots gelegenheid tot gesprekken en het uitwisselen van gewoonlijk weinig stichtelijke ervaringen. De gebouwen zijn primitief, doch gewoonlijk een verbetering, vergeleken met de inlandsche hut. Alleen onder het gemis aan vrouwelijk gezelschap, de periodieke gelegenheid tot dansen en het drinken van bier lijdt de gevangene zwaar, en wel hoofdzakelijk, wanneer het vonnis van langen duur is. Zulke ervaringen kunnen slechts weinig nuttig resultaat hebben, noch afschrik verwekken of hervormend werken. Het is niet waarschijnlijk, dat de ontslagen gevangene veel geleerd zal hebben, wat voor hem van waarde zal zijn, en het is bijna zeker, dat hij eenige demoraliseerende kennismakingen zal hebben aangeknoopt. Met andere woorden: hij is vermoedelijk voor goed op den weg naar de loopbaan van een misdadiger geholpen. De mate, waarin dit inderdaad het geval is, wordt aangetoond door het gestadig toenemen van recidieven, hetgeen in de jaarverslagen valt te constateeren. In 1909 bereikte dit 12% in Tanganjika, 15% in Nigeria en 24% in Kenia; ongeveer dezelfde cijfers blijken voor de overige landen te bestaan. Niet alleen is dit een ernstige bedreiging voor de goede orde in de samenleving, maar het vordert ook een aanzienlijke uitgaaf.

Wanneer wij nu een paar lijnen van vooruitgang willen uitstippelen, welke eenige verbetering toonen, dan moet worden toegegeven dat de moeilijkheden ontzaglijk zijn. Desniettemin schijnen zekere hervormingen veelbelovend, zoodat ze ten minste beproefd zouden kunnen worden. Uit hetgeen hierboven is gezegd blijkt wel, hoe uiterst ongewenscht het is, tot straffen van korten duur te veroordeelen, vooral in het geval van den jeugdigen delinquent of van een eerste over-