HET KANKERVRAAGSTUK

behooren o.a. het benzypreen, het benzanthraceen met een aantal derivaten, evenals methylcholanthreen. Bij het laatste hebben we te doen met een uit de natuurlijke galzuren stammende substantie, die weer wat haar chemische structuur betreft, ook met de sexueele hormonen verwant is. Zoo blijkt uit talrijke experimenten op dieren, dat tusschen het bronsthormoon en de kanker verwekkende eigenschap van de koolwaterstoffen een nauw verband bestaat. Bij muizen, die reeds door den veelvuldig onder hen voorkomenden spontaan optredenden borstkanker zijn gekenmerkt, vindt men een direct verband tusschen den bronstcyclus en de verandering van het functioneerende borstklierepitheel in kwaadaardig weefsel. Door toediening van een kanker verwekkenden prikkel kan het aantal borstkliergezwellen bij deze dieren nog verder opgevoerd worden. Bij tegen kanker weerstand biedende muizen ontbreekt daarentegen dit verband tusschen den bronst en het borstklierepitheel blijkbaar volkomen. Op deze dieren is ook door penseelen met een teerproduct geen invloed uit te oefenen. Een gelijken invloed als het bronsthormoon bezitten eenige homologen van het 9, 10 — dihydro — 1, 2, ^6 — dibenzanthraceen, dat met het sterk kankerverwekkend 1, 2, 5, 6 — dibenzanthraceen verwant is.

Uit de bovenstaande samenvattende verhandeling valt nu voor ons te concludeeren, dat naast erfelijke factoren nog andere, de eigenlijke kanker verwekkende factoren aanwezig moeten zijn. Hierbij kan men gedeeltelijk te doen hebben met levende vormen, die gelijken op de virusachtige ziekteverwekkers, gedeeltelijk evenwel ook met chemische stoffen.

Onze tegenwoordige kennis omtrent het ontstaan van den kanker vormt nog geen afsluitend geheel, doch is slechts een begin van een nog zeer langdurigen en moeizamen onderzoekingsarbeid. Er kan nog geen beslissing genomen worden, of het ontstaan der ziekte aan een enkele of aan meerdere oorzaken geweten moet worden.

Prof. Dr. E. Haagen,

Instituut „Robert Koch", Berlijn.