DE PÏÏILOSOPÏÏIE VAN PERSOONLIJKHEID EN LEVEN."

HILDA D. OAKELEY.

In de verschillende pogingen van het hedendaagsche denken, om een wijsbegeerte te grondvesten op het beginsel der Persoonlijkheid, hebben wij een bewust of onbewust antwoord te zien op de roepstem van onzen tijd, die vraagt naar een levensphilosophie in de Helleensche beteekenis van het woord. Zelden inderdaad heeft er grooter behoefte bestaan aan dat type van moraalphilosophie, hetwelk zich zijn verwantschap met de groote levensproblemen niet schaamt, en dat zich niet tevreden stelt met de analyse der psychologische of anthropologische grondslagen van ons oordeel over goed en kwaad, of met het onderzoek (van logisch standpunt) van de vraag, of „goed" een grensbegrip dan wel een voor bepaling vatbaar begrip is. Men mag echter vragen, of de meening, dat aan deze behoefte door de wijsbegeerte kan worden voldaan, iets meer dan een gemoedelijke illusie is. Is het denkbaar of volgt het soms uit de geschiedenis der wijsbegeerte, dat van de verhouding van den mensch tot het heelal een verklaring mogelijk is, waarin hij den zin van zijn levenservaring zal kunnen lezen? Zulk een wijsbegeerte zou moeten voldoen aan den eisch van een samenhangend en begrijpelijk inzicht in het wereldgebeuren; een inzicht, waaruit met overtuigende duidelijkheid zou moeten volgen, op welke wijze de individueele mensch in dat wereldgebeuren had in te grijpen, indien hij zich in overeenstemming voelde met zijn Heelal.

i) Ontleend aan de „Contemporary Review," London, Mei 1929.