DE PHILOSOPHIE VAN PERSOONLIJKHEID EN LEVEN.

171

wees gij mij tot goed," of, naar aanleiding van de blijkbare onmacht der Rede ten opzichte van het historisch gebeuren, „want denken is de slaaf des levens, en het leven is de nar des tijds." Het is echter mogelijk dat sommige kanten der waarheid, zelfs die welke van vitaal belang zijn voor de menschelijke ervaring, door den philosophisch geschoolden geest niet ontdekt worden. De reden voor deze mislukking zou dan zijn, dat de wijsgeer, wanneer hij begint met het onderzoek van den mensch, zooals hij elk ander kennisobject onderzoekt, door deze methode niet ontvankelijk genoeg blijft voor de noodzakelijkheid, zich rechtstreeks te wenden tot de menschheid in hare voortdurende historische ontwikkeling, en niet staan te blijven bij een systematische behandeling waarbij deze concrete ontwikkelingsbeweging tot een abstractie wordt gemaakt. In deze concrete historische ontwikkeling kan (zooals wij zullen bewijzen) het materiaal worden gevonden voor een philosophie, die kan medewerken tot het begrijpen en het onder de oogen zien van de levende, brandende vragen des tijds. Niet dat hier directe oplossingen zullen worden aangegeven, want dit behoort niet tot de taak der wijsbegeerte; maar er zal worden doorgedrongen tot de wortels van deze problemen en gewezen op de dieper liggende vragen, welke ze verbinden met „allen tijd en alle bestaan." Zulk een probleem is dat der Persoonlijkheid en hare betrekking tot het gebied der levenswaarden, met name tot dat van zedelijk goed en kwaad. Dat er een vurige en alom voorkomende begeerte bestaat om het wezen der persoonlijkheid te begrijpen blijkt onmiddellijk, wanneer we het oog richten, zoowel op de moderne literatuur, en de half-wij sgeerige verklaringen van het veranderen der maatschappelijke omgangsvormen en den invloed daarvan op mannen en vrouwen, als op de tallooze bewegingen voor hervorming in de opvoeding, de industrie, de sociale welvaart, de strafstelsels enz.

Onder de denkers, die over dit onderwerp hebben geschreven, neemt Dr. Max Scheler, wiens dood, kort geleden, een groot verlies voor de moraalphilosophie beteekent, een eerste plaats in. In een treffende passage (blz. 283) van zijn boek: „Der Formalismus in der Ethik und die materiale Wertethik," wijst hij op de verandering in het zedelijk oordeel, die zich