176

DE PHILOSOPHIE VAN PERSOONLIJKHEID EN LEVEN.

heden ten dage niet zeldzaam, voornamelijk in de laatste boeken van Bertrand Russell, in wien David Hume schijnt te herleven, in een gewaad, dat hem voortreffelijk past. Voor Russell is het ik, of de persoonlijkheid, een afgeleid begrip, een „constructie," die niet gegeven is in de directe ervaring. Indien men dus tot zichzelf inkeert en daardoor komt tot een geloof, dat aldus kan worden uitgedrukt: „nu geloof ik, dat de geest iets anders is dan de materie" en men onderzoekt, wat daarin, buiten afgeleide begrippen, is vervat, dan moet men beginnen met het woord Ik uit te schrappen. „Het ik, dat gelooft, is een afgeleid begrip, en maakt geen deel uit van hetgeen gij op onmiddellijke wijze weet." Opgemerkt moet hierbij worden, dat zoodra de een of andere philosophie zich gaat bezighouden met de practijk van het leven en met het ethische vraagstuk, de theorie van de onwerkelijkheid of de niet-primaire werkelijkheid van het ik, niet op den voorgrond komt, en zelfs niet op den achtergrond verschijnt. Een voorbeeld hiervan ziet men, wanneer men na het hierboven gegeven citaat uit de „Outline of Philosophy" (blz. 11) het hoofdstuk over de Zedeleer in hetzelfde boek opslaat. Men komt in een geheel verschillende gedachte-sfeer, wanneer men daar leest, dat er in de opvoeding van het kind moet zijn „een trapsgewijze groei naar zelfbeheersching, door gelegenheid te geven tot moeilijke prestaties van een soort, dat nut afwerpt en tegelijkertijd voldoening geeft aan den drang tot het beheerschen der omgeving." Van het standpunt van deze opvatting echter, hebben wij ons niet te wenden tot de ethica, wanneer wij wijsgeerige waarheid zoeken. Anderzijds is het, naar Scheler's meening, „niet door innerlijk schouwen of zelf-waarneming, maar in het gevoelend en levend verkeer met de buitenwereld, dat de levenswaarden en hun ware beteekenis aan den dag komen." En bij deze ervaring worden de realiteit en de ware aard der persoonlijkheid op oorspronkelijke en rechtstreeksche wijze gekend. Zijn betoog geeft daarom in geenen deele meer aanleiding tot het verwijt van petitio principii (*), dan dat waarop de tegengestelde con-

1) Petitio principii = het voorop zetten van een stelling, die eerst nog bewezen moet worden. (Vert.)