de philosophie van persoonlijkheid en leven.

177

clusie berust: de conclusie n.1. dat er handelingen of bewustzijnstoestanden kunnen voorkomen zonder een ik.

De philosophie der persoonlijkheid is, tenminste in den vorm, waarin zij door dr. Scheler wordt vertegenwoordigd, in wezen een metaphysica van het hoogste beginsel in de menschelijke natuur. Het is echter merkwaardig dat in von UexkiüTs Theoretical Biology, hierboven reeds aangehaald, met sterke overtuiging en op wetenschappelijke gronden in verband met heel de dierenwereld, de meening wordt verkondigd, dat de wereld van ieder subject een en ondeelbaar is. Daarom betoogt hij, dat de studie van de kennistheorie door de biologie niet mag worden verwaarloosd. Deze verwaarloozing heeft geleid tot „geliefhebber" in proefnemingen, met het doel, de intelligentie-graad van een dier te bepalen, door het aan het werk te zetten met menschelijke werktuigen en het door oefening te leeren deze werktuigen te gebruiken op dezelfde wijze als de mensch dit doet. „Wanneer wij poogden ons gezichtspunt te veranderen en de dingen te bekijken van uit het dierenverstand, zouden wij ons plotseling omringd vinden door de verschijnselen-wereld van het dier; een wereld, die niet in verband staat tot de onze.

Want de eenheid der verschijning hangt uitsluitend af van de eenheid van onze eigen apperceptie" (bladz. 131). Deze meening, dat, waar een subject is, de wereld waarin het leeft, onvermijdelijk voor hem alleen bestaat en aan een ander subject niet bekend is, behalve voor zoover dit laatste in staat is, zich op hetzelfde standpunt te stellen, houdt niet alleen verband met de theorie der persoonlijkheid, die wij in beschouwing hebben genomen, maar is er ook een noodzakelijk uitvloeisel van; ofschoon de waarheid dezer stelling gemakkelijker kan worden aangetoond, wanneer de subjecten menschen zijn en hun ervaring reeds van huis uit een zekere waardebepaling inhoudt.

Wanneer dan de zedelijke keuze, de beslissing tusschen goed en kwaad, in laatste instantie afhangt van iemands visie op een wereld, die voor hem realiteit heeft, mag worden gevraagd, of dit betoog ons verder heeft gebracht, dan het laatste woord, dat het Grieksche denken op zijn hoogtepunt heeft gesproken over het kwaad-doen. Onwetendheid is er

w. b. ra, 1929. i2