2Ó2

KNUT HAMSUN JO JAAR.

De romans van „den sidste Glede" af bevatten, als men ze bijeenziet, een eerbiedwaardige hoeveelheid menschenkennis en verwerkte ervaring en levenswijsheid. „Laat mij niet worden wijs!" smeekte de dichter eens; maar de goden hebben zijn smeekbede niet verhoord. Hij is wijs geworden als Odin zelf, wijs als het Oud-Noorsche Haavamaal.x)

De eigenlijke tragedie der wijsheid is, dat zij voor iedereen geldt, maar niet meegedeeld kan worden. Wat de ouderen aangaat, die hebben gedurende lange jaren en onder veel moeite wijsheid opgedaan en hebben geen mededeeling noodig. Of ze hebben met al hun tijd en moeite niets geleerd. Dan zijn ze door Mozes noch profeten te helpen, zelfs niet al sprak iemand tot hen van over het graf.

En wat de jonge menschen betreft, Hamsun zelf heeft zich daarover uitgesproken in zijn voordracht: „Eert de jeugd." De wijsheid der ouderen kan de jongen van jaren niet helpen. Die moeten zelf ervaring opdoen, hoogstens kunnen ze leeren van hen die even oud, d.w.z. even jong zijn als zij. Geheel anders is het gesteld met wat lusten en hartstochten heet. Alles wat, kort saamgevat, de onstuurbaarheid van de jeugd wordt genoemd: haar opstandigheid, haar trots, haar naïef geloof en grootsch onverstand, haar verachting en haat, haar liefde, al haar beminnelijke gekheden, dat is stof die meegedeeld kan worden.

Het heeft zijn reden wanneer de eene jonge generatie voor, de andere na, Knut Hamsun lezen en hem vereeren zooals geen dichter vereerd is. Dat is niet te danken aan beroemdheid, aan waardeering hem door gezaghebbenden in dit land en vele andere landen toegebracht; het heeft deze eenvoudige reden dat Hamsun in een reeks van zijn boeken van de jeugd vertelt en tot allen die jong zijn spreekt op geheel nieuwe manier. ,,Sult" (honger), ,,Mysterier" „Pan," „Victoria," „det vilde Kor," „Under Höststjernen" „en Vandrer Spiller med Sordin" (een zwerver speelt met gedempt geluid) — zijn geschreven tusschen Hamsun's dertigste en vijftigste jaar. Maar zooals het met echte dichtwerken pleegt te gaan, zij

i) Onder de Edda-gedichten bekend als „het wetboek van Odin."

(Red.)