EEN POGING TOT RATIONEELE VERKLARING.

309

die aan het Hof kwamen (?) en die gedurende eenigen tijd Shakespeare's plaats in de gunst van het publiek innamen." ») Men zou het niet oordeelkundiger kunnen zeggen. In de zinsneden uit het artikel van Aynard, die wij gecursiveerd hebben, is in het kort de meening samengevat van allen, die een ernstige studie gemaakt hebben van Shakespeare's werk en van het tijdperk van koningin Elizabeth.

Welke conclusie mogen wij trekken uit al die bewijsgronden en beschouwingen?

Deze, die afdoende is: dat zij geheel uitvalt in het voordeel van Shakespeare, als zijnde met de meeste zekerheid de schrijver van de zesendertig tooneelstukken, die met zijn naam onderteekend zijn. William Shakespeare is de som van de optelling van tallooze medewerkingen, waaronder de zijne verschijnt als degene, van welke de voornaamste bezielende kracht is uitgegaan.

De zeer beknopte uiteenzetting, die wij zoo juist gegeven hebben van wat hij aan het werk van anderen ontleend heeft, van zijn plagiaten en van het aandeel, dat de tooneelspelers gehad hebben aan de vervaardiging van zijn drama's, geeft het duidelijke bewijs, dat alleen een man van het vak, als Shakespeare was, er de onderteekening van op zich kon nemen.

Is het mogelijk, aan te nemen, dat een groot heer uit den tijd van koningin Elizabeth, zooals die, waarop onze tijd de aandacht heeft gevestigd, de schrijver van een dergelijk werk zou kunnen zijn?

Kan men zich voorstellen, dat Francis Bacon, baron of Verulam, Earl of Saint Albans, groot-kanselier van Engeland, de wijsgeer en schrijver van het Novum Organum, van de Instauratio Magna, van veertig boeken, het eene al ernstiger dan het andere, en welke als het ware het geheel vormen van de wetenschap van zijn tijd, kan men zich voorstellen, dat deze machtige en hoogst intelligente persoonlijkheid zich zou verlagen tot het „opnieuw opmaken" van oude tooneelstukken of kluchten, het rooven aan alle kanten van gegevens

1) Journal des Débats van 8 Mei 1926.