34ยป

DE JODEN ONDER DE MINDERHEDENVERDRAGEN.

blijvend gevestigd waren op grondgebied, erkend als vormende een deel van Polen, op den datum, dat het verdrag van kracht werd. De voornaamste voorzieningen van het verdrag waren: alle personen van Poolsche nationaliteit zullen gelijk zijn voor de wet en zullen zonder onderscheid van ras, taal of godsdienst dezelfde burgerlijke en politieke rechten genieten; en degenen, die behooren tot ras-, godsdienst- of taal-minderheden zullen vrij zijn hun taal te gebruiken, zoowel als particulier als tegenover het openbaar gezag, met inbegrip van de gerechtshoven; zij zullen hetzelfde recht hebben godsdienstige en maatschappelijke instellingen, scholen en andere onderwijsinrichtingen op hun eigen kosten op te richten en te beheeren; in steden en districten, waar zij een aanzienlijk deel der inwoners vormen, zal het onderwijs aan hun kinderen op de lagere scholen in hun eigen taal gegeven worden en verder wordt hun een billijk aandeel verzekerd in het genot der sommen, die uit openbare fondsen voor onderwijs, godsdienstige of weldadige doeleinden beschikbaar worden gesteld. Deze voorzieningen zijn in Polen van toepassing op alle ras- en godsdienst-minderheden, die dertien millioen zielen tellen op een totale bevolking van zeven en twintig millioen, en bevatten geenerlei verwijzing naar de Joden. Doch er zijn twee artikelen, 10 en n, die in het bijzonder opgenomen zijn om de belangen der Joden veilig te stellen: het eene, dat den Joodschen gemeenten het recht geeft plaatselijke onderwijs-commissies te benoemen voor de verdeeling van de openbare fondsen, toegewezen aan de Joodsche scholen, en het andere, dat er in voorziet, dat ,,de Joden niet gedwongen zullen worden eenige handeling te verrichten, die een schending van den Sabbath beteekent, noch in eenig opzicht onbevoegd zullen worden verklaard wegens hun weigering om op den Sabbath eene zitting van een gerechtshof bij te wonen of een door de wet gevorderde handeling te verrichten."

In verband met de godsdienstige inachtneming van den Zaterdag drongen de Joodsche delegaties aan op opneming in het verdrag van een bepaling, die den Joden veroorlooft Zondags handel te drijven en te werken, terwijl zij daarbij erop wezen dat dit slechts een recht zou bevestigen, dat de