NATIONAALSOCIALISME EN RASBEGRIP

den vooravond toe, zooals het ook verklaart haar karakteristieke inzichten van heden omtrent staatseenheid en nationale vrijheid, die voor andere landen eenigszins „uit den tijd" klinken en die ook met betrekking tot Versailles eenige delicate punten en een toets van haar politiek vormen. Westersche stijl is een tekst van voorstellen, die de een uit de ander voortvloeien en volgen, de Duitsche stijl is een samenvoegsel van voorstellen, die tegen elkaar ingaan, elkaar omvatten of uitsluiten en den rechten weg door draaien en krullen vertragen.

In de onstuimige dagen van November 1918, toen door één enkelen tragischen windstoot 22 dynastieën als zooveel verdorde bladeren vielen van den dorren tak van het Rijk, werd gesproken van den ondergang van het barok, van den stijl die met meer recht misschien dan de gothiek eeuwenlang de ware Duitsche stijl is geweest. Wie dit ontvlambare Duitschland van 1918 kenden, onredelijk, onbedwingbaar en onberekenbaar, vreesden dat nu het uur van kille en fletse zakelijkheid, van ruwe verschaving niet alleen van de facade, maar ook van de inwendige architectuur gekomen was. Wie zou niet meenen dat zooveel overlading, zooveel allegorische figuren en Karyatiden van stucco met geen werkelijkheid meer in verband zouden verdwijnen, nu de „numi" waren weggevaagd? De 22 dynastieën hadden niet alleen, elk door hare koninklijke porceleinfabricage, de pleinen harer nette stadjes versierd met torens, fonteinen, gedraaide kolommen, facaden, festoenen en krullen van gesmeed ijzer, maar hadden ook tot het groteske toe de geheele administratie van hun landen bezwaard met protocollen, acten en wetten, concessies en staatsdecreten, die samen een verwarden knoop vormden van rechtskundige intriges en van bureaucratie. Deze hadden zich aan het openbare leven vastgeklemd en het in alle richtingen ongeschikt gemaakt voor een vlugge aanpassing aan nieuwe tijden. De kappende houweel en de rationaliseerende tucht zouden al dat toch wel aantrekkelijke barok, dat zich in zooveel eeuwen van vruchtbare vorstelijke zorg ontwikkeld had, terugdrijven in een historisch-aesthetisch verleden zonder terugkeer — zoo vreesde men — en ieder spoor van zelfonderscheiding en autonomie zou spoedig begraven worden