NATIONAALSOCIALISME EN RASBEGRIP

onder de straffe structuur van den eenheidstaat die werd afgekondigd: één staat, één regeering, één parlement, één voor allen en alles.

Maar neen! De sociaal-democratie kon niettegenstaande haar theoretisch en abstract unitarisme, of juister centralisme, zulk een werk niet volvoeren. De partij staat en de klassestaat konden in Dvdtschland het veelstatendom niet overwinnen, dat op oude tradities gevestigd was. De „Kleinstaaterei" valt in Duitschland gezamenlijk met en terzelfder tijd als de klasse- en de partijstaat. Nu zij ineengevallen zijn, is het te zien dat deze drie onvolkomen staatsvormen gehoorzaamden aan eenzelfde mechaniek, waarmee zij omtrent een eeuw het staatkundig leven in Duitschland hebben gekweld. Het blijkt wel duidelijk, dat zij maar voorloopige schikkingen waren van een nog onvoltooid revolutionair tijdperk, het tijdperk van de groote nationale Duitsche omwenteling in breeden zin, die, begonnen met de nationaalpolitieke beweging van 1848, eerst heden na 85 jaar wordt afgesloten met de nationaal-socialistische beweging, die nu regiem is geworden.

Herhaaldelijk is in het tijdperk van 1848 tot 1918, van het Parlement van Frankfort af tot dat van Weimar en volgende 14 jaren getracht het geheele probleem der Duitsche staatseenheid op te lossen, maar te vergeefs. De eerste poging, die van Bismarck, slaagde niet, omdat zij bleef staan bij den klasse-staat en daardoor juist den socialistischen klassenhaat ontketende, die van Weimar niet, doordien zij van het begrip natie een abstractie maakte en partijbelang bovenaanstelde. Hiertegen richt het nationaalsocialisme zijn eerste slagen. Het ontneemt de parlementen hun bevoegdheid regeeringen te kiezen en weer naar huis te sturen en maakt van de bondsregeeringen slechts uitvoerende organen van het rijk.

Niet alleen uit een oogpunt van buitenlandsche politiek kan de ruwe vereenzelviging van ras met natie en van rasbewustheid met nationaal-socialisme, zooals die op het congres van Neurenberg is afgekondigd, een struikelblok worden voor het nationaal-socialistisch bewind, en dit wel door de excessen waartoe zij leidt. Indien er nog één bewijs noodig was voor de zwakheid der nationale gedachte in