DE LAATSTE TWINTIG JAREN ASTROPHYSICA.

23

atmosfeer vindt (waarbij zeker ook nog met het verschil in temperatuur rekening gehouden moet worden).

Men komt nu tot de vraag, waarom de zon, wanneer haar atmosfeer een zoo buitengewoon geringe dichtheid bezit, aan den waarnemer een scherpen rand doet zien en waarom men niet dieper binnenin de zon kan waarnemen. Wederom geven de ionisatie en het aanwezig zijn van vrije electronen het antwoord. Een gewoon gas, zooals de atmosferische lucht, verstrooit het doorvallend licht een weinig, waardoor wij ver verwijderde bergen zelfs bij het helderste weer als door een blauwachtigen sluier zien. Verschillende onderzoekingen hebben tot resultaat opgeleverd, dat geïoniseerde gassen op dezelfde wijze werken, maar duizenden malen zoo sterk en dat deze sluier-vorming zeer snel met de dichtheid toeneemt. Daardoor is de atmosfeer der zon, ondanks haar geringe dichtheid vervuld met „electronen-nevel," die een dieperen blik naar binnen tegenhoudt en van het inwendige der zon doorstroomt deze atmosfeer een zoo sterke energiestroom, dat deze nevel hel licht uitzendt en ons het bekende voorkomen van een scherp begrensde schijf laat zien.

Voor eenigen tijd is men op Mount Wilson met proeven begonnen om te bepalen welk deel van de atmosfeer van de zon en van de sterren door verschillende elementen wordt ingenomen. Men gebruikt daartoe de als „multipletten" bekend staande groepen van bijeen behoorende lijnen, waarvan de theorie ons een aanknoopingspunt geeft voor de bepaling van het betrekkelijk aantal der atomen, die aan hun ontstaan deel hebben. Door vergelijking van de sterkte dezer lijnen in het zonnespectrum heeft men gevonden, dat aan het ontstaan van de sterkste lijnen millioen maal zooveel atomen hebben deel genomen als voor het te voorschijn brengen van een lijn, die net even zichtbaar is.,

Een toepassing van deze methode op eenige sterk lichtende sterren, waarvan de spectra op groote schaal gefotografeerd kunnen worden, gaf tot resultaat, dat de hoeveelheid damp van ijzer, van titaan en van dergelijke metalen per eenheid van oppervlak bij de roode reuzensterren Betelgeuze en Antares ongeveer honderd maal zoo groot is als op de zon. De meeste der tot nu toe onderzochte sterren zijn veel helder-