EEN NIEUWE WEG DEN MENSCH TE LEEREN KENNEN.

79

zijn proefnemingen de psychologie overbodig? Natuurlijk niet. In een van zijn voordrachten heeft Pavlov zelf er bijzonderen nadruk opgelegd dat hij de beteekenis van de psychologie, als erkenning van de innerlijke wereld van den mensch, niet loochent; maar nog minder ontkent hij het bestaan van de geheime driften van den menschelijken geest, die de physiologie tracht te leeren kennen en te verklaren. Wij hebben er ook reeds op gewezen, dat hij verklaard heeft, dat zijn proefnemingen den psychologen juist een grooten dienst zullen bewijzen —■ zij zullen den vasten grond vormen voor werkelijk psychologisch weten.

Maar Pavlov onderwerpt aan wetenschappelijke critiek de tegenwoordige psychologie, die tot nu toe niet in staat is geweest, haar wetten vast te stellen. Daarbij verwijst hij naar gezaghebbenden op het eigen gebied der psychologie. Nog kort geleden was er strijd over de vraag, of zij als natuurwetenschap, ja zelfs als wetenschap kon gelden. James heeft haar geen wetenschap genoemd, maar „een hoop op wetenschap." Wundt sprak in 1913 als zijn meening uit, dat de psychologie van de philosophie moest gescheiden worden, d.w.z. dat twee leerstoelen in plaats van één moesten opgericht worden, om reden dat men in de psychologie geen algemeen bindend program voor examens kan opstellen, daar iedere professor zijn eigen psychologie heeft.

Met geloof in den vooruitgang van zijn groote zaak begon Pavlov zijn onderzoekingen; en tegen het einde van zijn leven is hij nog steeds van datzelfde warme geloof doordrongen.

„Ik ben nu onherroepelijk en onwrikbaar overtuigd" — zegt deze beroemde natuurvorscher, — „dat juist hier, allereerst op dezen weg, de eindelij ke overwinning van het menschelijk verstand over de laatste en grootste opgaaf ligt, n.1. de mechanismen en wetten van de menschelijke natuur te leeren kennen. En op dien weg alleen kan waar, rein en zeker geluk voor den mensch komen. Laat het verstand op de ons omringende natuur zegepraal op zegepraal behalen, laat het voor het leven en de werkzaamheid van den mensch niet alleen de vaste oppervlakte van de aarde veroveren, maar ook de diepten der zee en de wijde ruimten der lucht, laat het met gemak groote energieën voor zijn menigvuldige