130

DE PHYSICA VAN HET HEELAL.

zooverre plaats vond, dat de eenheden, die zelf aan geen verandering of verval onderhevig waren, in andere vormen bijeen gevoegd werden. Als de steenen van een kinderbouwdoos konden de atomen in bonte afwisseling tot verschillende bouwwerken samengevoegd worden.

VERANDERINGEN DER ATOMEN.

Toen vingen Crookes, Lenard en vooral Thomson aan, het atoom te verbrijzelen. De bouwsteenen van het heelal, die langer dan 2000 jaren als onverbrekelijk hadden gegolden, deden zich kennen als lichamen, waarvan deeltjes konden worden afgesplitst. Een mijlpaal in het onderzoek werd in 1895 bereikt, toen Thomson aantoonde, dat de brokstukken aan elkaar gelijk waren, van welke soort van atomen ze ook afkomstig waren. Zij hadden een even groote massa en een even groote electrische lading en werden electronen genoemd. Twee jaar later kon Lorentz bij de verklaring van het toen juist ontdekte Zeeman-verschijnsel aantoonen, dat de zich in het inwendige van het atoom bewegende deeltjes juist diezelfde electronen waren.

De reeks van nieuwe onderzoekingen werd eenige jaren later aangevuld door Rutherfords inzichten omtrent den bouw van het atoom; hij nam aan, dat de chemische eigenschappen en het wezen van het atoom gekenmerkt waren door een buitengewoon kleine kern met een positieve electrische lading, waaromheen de negatief geladen electronen banen beschrijven. Deze banen bevinden zich vrij ver van de kern, verhinderen daardoor andere atomen hen te dichtbij te naderen en bepalen de grootte van het atoom. De aldus door de electronen vrij gehouden ruimte is belangrijk grooter dan de gezamenlijke ruimte, die de electronen innemen: de beide ruimten verhouden zich ongeveer als een slagveld tot de zich daarin bewegende kogels. Het atoom met een middellijn van ongeveer 2 maal een honderdmillioenste deel van een centimeter heeft een afmeting, die ongeveer 100.000 maal zoo groot is als die van een electron, terwijl het volume van een atoom ongeveer duizend billioen maal dat van een electron bedraagt. Waarschijnlijk is de kern nog kleiner dan een electron. Het