DE PHYSICA VAN HET HEELAL.

153

Wij kunnen de leegte van de ruimte op een nog meer fundamenteele wijze uitdrukken. De bij voltallige vernietiging van één gram materie vrij komende energie is gelijk aan 900 trillioen ergs, zoodat de volledige vernietiging van alle materie van het heelal bij aanname van een gemiddelde dichtheid van een tiende van een trillioenste gram per kubieken centimeter, slechts een energie-dichtheid van 90 billioensten erg per kubieken centimeter zou opleveren, wat de temperatuur van de ruimte van het absolute nulpunt op ongeveer 10 absolute graden zou doen stijgen. De leegte van de ruimte is uit deze temperatuur duidelijk; deze temperatuur blijkt wel zeer laag te zijn, wanneer men ze vergelijkt met de in tabel III meegedeelde temperaturen, die noodig zijn voor een omzetting van het atoom en van de kern van het atoom. Verwaarloozen we bij eerste benadering de 10 graden ten opzichte van 2200 millioen graden, die overeenkomen met de vernietiging of de schepping van electronen en protonen, dan geven de verschillende voorstellen der statistische mechanica hetzelfde resultaat voor het aantal electronen en protonen, die niet in straling opgelost zijn. Uit een nadere beschouwing blijkt dan, dat in den eindtoestand van de grootste entropie ieder atoom in straling opgelost is, of tenminste ieder atoom, dat daartoe in staat is. Dit resultaat moet, denk ik, geheel onafhankelijk van ieder bijzonder voorstel der statistische mechanica toegegeven worden. De uitspraak, dat de ruimte nagenoeg ledig is, is anders uitgedrukt: de uitgebreidheid der ruimte is enorm groot; de ruimte, beschouwd als een vergaarbak voor stralende energie, is een bodemloos vat.

De baan, waarlangs het heelal zich met groote snelheid naar zijn eindtoestand beweegt, ligt in tabel III opgesloten. In de laatste kolom zijn slechts de cijfers meegedeeld, voor zoover het de bovenste helft betreft; de temperaturen, die noodzakelijk zijn om de in de onderste helft der tabel meegedeelde verschijnselen teweeg te brengen, zijn zoo hoog, dat ze, voor zoover ons bekend, nergens in het heelal voorkomen. Wanneer die processen voorkomen, zijn ze overal spontaan; ze worden niet door de juist aanwezige temperatuur beïnvloed en geen stralen worden geabsorbeerd. Derhalve