294

OVER DE VERPLAATSING DER CONTINENTEN.

sche geodesie, zooals Buchwaldt het aantoont, door te schrijven, dat, hoewel de opgewondenheid over de theorie van Wegener vrij gauw bedaart, iedereen niet overtuigd is en de critiek kan in het kort als volgt luiden: „verdedigt zich zelf." Vervolgens de geestdriftigen: „De theorie van Wegener stelt dus in staat, bepaalde belangrijke problemen betreffende de paleogeografie te verklaren, maar ze geeft slechts, zooals ze ten minste door den Duitschen geleerde is verklaard, een onvolkomen begrip van de samengesteldheid der natuurverschijnselen, die op de biogeografie betrekking hebben. Ze geeft alleen gedeeltelijk rekenschap van de schijnbare onregelmatigheden, die de gegevens van de paleoclimatologie aan het licht brengen; ze kan er toe bijdragen, om eenige raadselen van de tektoniek op te helderen, maar ze kan niet in het algemeen de verplaatsing der bergen op aarde verklaren."

We schamen ons niet te erkennen, dat we de oorzaak van de tektonische vervormingen niet weten en zonder twijfel voorloopig nog niet zullen ontdekken, men moet echter door een groote verscheidenheid van hypothesen het middel vinden, het probleem juist te stellen, opdat het een vorm aanneemt, geschikt voor onze middelen tot onderzoek. Men kan met reden zeggen, dat allen op dit zuiver wetenschappelijk gebied „dat boek (van Wegener) moeten lezen, vrij de theorie zelf te veroordeelen, maar om ten minste nieuwe denkbeelden tot zich te nemen," of ook wel, omdat „al de nieuwe hypothesen, zelfs zoo ze overdreven zijn, het voordeel hebben, ons rekenschap te geven van een zorgvuldig bij eengebrachten inventaris van de aangenomen hypothesen."

Bovendien, sommige geologen en vooral Douvillé, hebben heel nauwkeurige voorstellingen omtrent de vorming van de aardkorst: de protosfeer bestaat uit slakken van kiezelaarde; gneis en leisteen zijn daarop gevormd. Zoo nu een continent, gescheiden van de lithosfeer, op het half vloeibare magma van de pyrosfeer moet drijven, dan zou het onderste deel van dezelfde samenstelling zijn als de protosfeer, die weer op dezelfde wijze is samengesteld als het magma van de pyrosfeer, waarvan ze afkomstig is. Dit deel zou dus worden opgenomen door de gesmolten massa en zou verdwijnen.