HET DUITSCHE RECHT OP DE SAAR

En de te Mount-Vernon op 4 Juli 1918 uitgesproken rede verkondigt in haar 2e punt als grondslag van den komenden vrede:

„II. The settlement of every question, whether of territory, of sovereignty, of economie arrangement, or of political relationship, upon the basis of the free acceptance of that settlement by the people immediately concerned, and not upon the basis of the material interest or advantage of any other nation or people which may desire a different settlement for the sake of its own exterior influence or mastery."1)

Deze grondbeginselen vormen den inhoud van het volkenrechtelijk wettig gesloten Voorloopige Vredesverdrag, omtrent welks beteekenis de President zich in zijn vraag aan Duitschland om nadere inlichtingen zelf alsvolgt uitlaat: dat hun doel bij den aanvang der beraadslagingen alleen zou zijn, zich over de practische details van hun toepassing te verstaan." (Antwoordnota van den 8en October 1918.)

Dienovereenkomstig mocht het vredesverdrag niets anders bevatten dan bepalingen ter uitvoering van deze in het Voorloopige Vredesverdrag neergelegde grondbeginselen. Iedere andere bepaling beteekent een volkenrechtelijke schending van deze plechtig aangegane overeenkomsten, die Duitschland er toe hadden bewogen de wapens neer te leggen en de bezette gebieden te ontruimen. Dat geldt voor het heele Saar-statuut.

Wanneer tegen het Verdrag van Versailles en het Saarstatuut geen bezwaar mocht worden gemaakt, moet echter in ieder geval voor de interpretatie van de bepalingen van Versailles als fundamenteel beginsel gelden, dat in twijfelachtige gevallen toepassing van de bepalingen van Versailles steeds moet plaats hebben in den geest van het Voorloopige Vredesverdrag, d.w.z. rekening houdende met het zelfbeschikkingsrecht der naties en de rechtvaardige gelijke behandeling der volken. Dat zal voor bij-

1) II. De regeling van alle kwesties van grondgebied, souvereiniteit, economische schikkingen, dan wel van politieke verhoudingen, op den grondslag van vrijwillige aanvaarding van die regeling door het onmiddellijk daarbij betrokken volk, en niet op den grondslag van het materieel belang of voordeel van eenige andere natie of eenig ander volk, dat misschien een andere regeling zou verlangen ter wille van eigen invloed of heerschappij naar buiten. (Vert.)