de koloniale politiek van het nieuwe italië

2. Cyrenaïca.

Van het zuidelijkste punt der Groote Syrte, van de plaats Moegtaael-Kebrit af naar het oosten toe, draagt het Italiaansche gedeelte van Libye den naam Cyrenaïca. Over land kan men eerst sedert 1928 zonder gevaar van de eene naar de andere kolonie komen. Toenmaals werden na de gevechten op den 2gsten breedtegraad de nederzettingen Sokna, Tegrift en Audjila bezet, van waar uit de inboorlingen elk verkeer te land der Europeanen langs de kust der Syrte belet hadden. Van belang was indertijd de mededeeling, dat bij deze gevechten de Arabieren niet slechts duizenden kameelen, maar ook vele geweren, een aantal machinegeweren en zelfs eenige stukken licht geschut verloren hadden. Sedert de verbinding tusschen beide koloniën hersteld is, zijn ook de twee gouverneurschappen tot een enkel vereenigd; alleen heeft Cyrenaïca een zekere mate van autonomie behouden door de benoeming van een vice-gouverneur. De landweg van Tripolis naar Bengasi voert door een moeilijk begaanbaar duinenlandschap en is minstens 350 km langer dan de zeeweg, zoodat hij zoo goed als niet gebruikt wordt. Voor dringende zaken vliegt twee keer per week een vliegtuig van Tripolis via Sirte naar Bengasi; daarenboven wordt het verkeer tusschen de beide Libysche hoofdsteden onderhouden door twee stoomvaartlijnen, die van Malta en Alexandrië uitgaan. Twee andere lijnen zorgen voor de rechtstreeksche scheepvaartverbinding tusschen het moederland en Bengasi over Syracuse; over een rechtstreeksche luchtlijn wordt gedacht. Daardoor ligt Cyrenaïca verder verwijderd van het moederland en valt het meer buiten de Europeesche belangensfeer dan Tripolis. Het land is echter ook nooit geschikt geweest als toegangspoort tot Afrika, daar zijn kustgebied zich als een schiereiland in zee uitstrekt en bijna al zijn havens onbeschut zijn — kon toch de koning van Italië bij zijn bezoek aan Cyrenaïca in de lente van 1933 wegens de stormachtige zee niet te Bengasi landen; hij begon daarom zijn reis in het beter beschutte Tobroek; maar ook deze haven is klein gebleven, want wegens een te klein achterland, gebrek aan drinkwater en zijn ligging dicht bij de grens van