DE MENTALITEIT VAN DEN RECHTER

van den wetgever zich opdrong: namelijk het gevaar op den openbaren weg, voortspruitende uit een bij den dag drukker woidend verkeer. Bij ontstentenis van een aan de nieuwe behoeften aangepaste redactie moest het Hof van Cassatie, om niet machteloos toe te blijven kijken, in het wetten-arsenaal een tekst opdiepen, — het oude artikel 1384 — die afgestoft, vernieuwd en verjongd aangepast werd aan de situatie, welke wel is waar zijn maker niet voorzien had, doch die luide om een geneesmiddel riep. Een Pretoriaansch recht werd uit noodzaak geboren.

Om kort te gaan wil ik den ouden Code Civil, zooals die uit handen van den wetgever van 1803 te voorschijn kwam, vergelijken met een gebouw, rustend op soliede fundamenten, met goed ingedeelde, goed verlichte vertrekken. Onder den drang der omstandigheden zijn er vele verbeteringen en verbouwingen aangebracht, waarvan verscheidene aan de soliditeit van het gebouw hebben afbreuk gedaan, zoodat er sprake van is, het maar af te breken om het te moderniseeren.... hetgeen de Goden verhoeden! En bovendien heeft men overal er omheen een wereld van chaotische gebouwtjes opgezet in den vorm van een doolhof, waar de verlichting veelal te wenschen overlaat en die het hoofdgebouw aan het oog dreigen te onttrekken. Daar moet de bedienaar van de wet den weg in zien te vinden, in den schemer en op den tast.

IV

„De moderne rechter," zeide ik onlangs bij de begroeting van den nieuwen president van het Hof van Appel te Caen, „moet veel weten, veel begrijpen, veel opofferen. Zijn persoonlijke meeningen op zijde zettende evenals ook een voor de hand liggende gehechtheid aan de dingen uit het verleden, aan de regels die hem op de schoolbanken als onveranderlijk werden ingeprent, moet hij zich het idee eigen maken, dat de juridische waarheden even goed als de wetenschappelijke van een Henri Poincaré slechts tijdelijke waarheden zijn: dat ook het recht iets is dat voortdurend in wording is, als bevestiging van het gezegde van een onzer tijdgenooten: Niets is eeuwig dan de eeuwige vernieuwing der dingenl