de „élite" in een democratische maatschappij

wendde om een eigendomssysteem te dienen, welks ingewikkeldheid hij nooit noodig geacht had na te gaan. Een gevangene, die van zijn kluisters niets bemerkt, kan nooit de zaak der vrijheid dienen.

Met critischen geestesaanleg bedoel ik niet dat voortdurende uitstellen om een oordeel uit te spreken, zoodat men nooit kan komen tot het trekken van voorloopige conclusies, die in het leven nu eenmaal getrokken moeten worden. De élite moet het pogen alleen reeds lofwaardig vinden en zich tot een plicht rekenen om actief op te komen voor de principes die zij belijden. Doch tevens moeten zij aandringen op een juiste waardeering van hun opvattingen, dat wil zeggen de menschen duidelijk maken, dat bij alle geestelijke stroomingen de keuze van theorieën is een kwestie van geloof, welke men in het licht der ervaring wel eens moet herzien. Want hoogstens hebben de theorieën, die wij toegedaan zijn, een beperkten levensduur; en onbekwaamheid om onze theorieën aan te passen aan den drang van nieuwe feiten is de voorbode van een wissen dood. De critische geestesaanleg voelt derhalve, dat al onze hypothesen tijdelijk zijn; en het is dienovereenkomstig bereid niet alleen tot een aanhoudend heronderzoek van grondbeginselen, doch ook tot een tegemoetkomende houding ten aanzien van tegenovergestelde richtingen. Het wil liever overtuigen dan decreteeren, om de eenvoudige reden, dat bij onderling overleg genomen besluiten, wanneer zij mogelijk zijn, altijd beter zijn dan beslissingen, die met geweld worden opgedrongen. Een élite is derhalve in staat, zich in te toornen zelfs bij overwinning, aangezien zij inziet, dat de geschillen tusschen de menschen niet het gevolg zijn van onwil, doch van verschil van omstandigheden die behoeften doen ontstaan, waartusschen botsingen soms niet te vermijden zijn.

In zijn volmaaktsten vorm zooals bij Rousseau of Marx is er over een lang tijdsverloop genomen bijna geen grens te trekken voor den invloed, welken deze vooruitziende blik waarschijnlijk zal oefenen. De overwinningen van Cromwell of Napoleon mogen meer indruk gemaakt hebben dan deze invloed, doch ik geloof toch niet, dat ze meer blijvend geweest zijn. Dat wil nog niet zeggen, dat het van ondergeschikt belang is om deze soort invloed uit te oefenen, tenzij in zijn w. b. iii. l934. 3