JONGSTE GESCHIEDSCHRIJVERS

ben — maakten de Christenen hem handig tot den hunne; half onder suggestie en onder allerlei invloeden — vrouwelijke,' kerkelijke en politieke — aanvaardt hij van lieverlede dé gedaante-verwisseling en eindigt met de officieele toetreding tot de kerk, waardoor de overwinning van het Christendom voorgoed verzekerd is.

Het zou voldoende geweest zijn, wanneer hij de aanvankelijk door hem gekozen gedragslijn, waarvan hij later is afgeweken, was blijven volgen, om zijn regeering in de geschiedenis een geheel andere beteekenis te geven dan zij thans heeft, n.1. die van het begin van het Christelijk Keizerrijk.

Terwijl het dus voor zijn voorlaatsten biograaf de kerk is, waardoor Constantijn gezegevierd heeft, daar hij de wereldheerschappij slechts heeft kunnen bemachtigen door zich onder het kerkelijk gezag te scharen, is het voor den laatsten historicus Constantijn, al was hij ook eenigszins een werktuig geweest, die de Kerk heeft doen zegevieren, dank zij „het oorspronkelijke toeval van een vergissing omtrent het teeken des kruises".

Het zal natuurlijk wel eenige moeite kosten zulk een onverwachte verklaring ingang te doen vinden. Dat een feit van zulk een historisch belang als de overwinning van het Christendom te danken zou kunnen geweest zijn aan „een toevallige vergissing" omtrent de beteekenis van een symbool, lijkt a priori weinig geloofwaardig voor iemand, die bezwaar heeft om toe te geven, dat oorzaak en gevolg hier niet met elkaar evenredig zijn. En onwillekeurig moeten wij denken aan de regels van Renan, betreffende den strijd tusschen het Christendom en den Mithra-dienst, waarvan aan het eind van den Romeinschen tijd de zedelijke wereldheerschappij de inzet was; wie zou zich hebben kunnen voorstellen, dat de tot dusver nog niet aanvaarde verklaring van een klein, op soldatenschilden aangebracht teeken dien had kunnen beslissen ?

Moeten wij ons bovendien, al zijn hier twee zoo oorspronkelijke geesten het volkomen eens — de achtereenvolgens door de beide laatste geschiedschrijvers der gedachte van Constantijn gegeven verklaring van het visioen, dat tot het