OOSTERSCHE EN WESTERSCHE ZEDENLEER

dingen doen, die hun niet geoorloofd waren. Verder schijnen deze volken der Oudheid zich bijzonder aangetrokken gevoeld te hebben tot de gedachte van vruchtbaarheid; vandaar de tallooze gebruiken in verband met de lente. Het is, voor mij althans, in hooge mate waarschijnlijk, dat de vereering — wel eens beschreven, zij het ook ten onrechte, als aanbidding — van de koe, welke, zooals men weet, thans nog in Britsch-Indië in zwang is, haar oorsprong vindt in den cultus van de vruchtbaarheid. Het zou te ver voeren, al was het ter zake dienende, het bewijs daarvoor hier te leveren. De beteekenis daarvan voor de kwestie van de zedenleer blijkt uit de onzedelijkheid, welke aan de goden wordt toegeschreven. Alle ideeën loopen gevaar te verbasteren. De Hooge Geest spreekt en de discipelen, die het gesprokene slechts half begrijpen, leggen hun eigen opvatting in zijn woorden. De geest van den gewonen man is te beperkt om abstracte dingen te begrijpen en het idee wordt allengs in iets tastbaars gecristalliseerd en uitgedrukt in bewoordingen, die voortspruiten uit 's menschen ervaring. De Natuur vloeit over van leven en wanneer ge een bestierende godheid postuleert, valt de overgang naar de opvatting, dat alle leven van die Eene Bron uitgaat, gemakkelijk. Doch de vormen van leven, waarmede men het meest vertrouwd is, die van de dierenwereld, ontstaan uit de vereeniging van het mannetje en het wijfje en, wanneer men zich de Godheid voorstelt in een menschelijke gedaante, ligt het voor de hand aan te nemen, dat Hij het leven voortbrengt op vrijwel dezelfde wijze als de menschen dat doen, doch daar het leven in de Natuur zoo vol variaties is, en aangezien de goden niet aan menschelijke wetten gebonden zijn, wordt het gebeuren geïdealiseerd en op grootere schaal voorgesteld. Deze opvatting gaat uit van het vrouwelijk element, en klaarblijkelijk moet het wijfje van denzelfden aard zijn als het mannetje. Wanneer de man paart met de vrouw en de stier met de koe, moeten de goden paren met godinnen. Het is wellicht min of meer op een dergelijke wijze te verklaren, dat wij lezen van die legenden van dronkenschap, onzedelijkheid en andere ondeugden, die wij zeiven als zoodanig beschouwen, want het is niet aan te nemen, dat de Ouden willens en wetens hun hemelbewoners ondeugden zouden