OOSTERSCHE EN WESTERSCHE ZEDENLEER

hebben toegeschreven, die zij zelf verachtten en verwierpen. Wanneer wij later, bij Homerus en elders, deze legenden als iets gewoons vermeld vinden, dan komt dat, doordat zij, na in een gedaante van lageren vorm gegoten te zijn, langzamerhand zijn beschouwd niet als ethische waarheden, maar als een alledaagsche uiting van den heerschenden godsdienst. De Christenen zullen een overvloed van dergelijke verhalen vinden in het Oude Testament, dat nog niet zoo lang geleden niet zoo gemakkelijk te lezen was als het Nieuwe. De levenswandel van Abraham, Jacob en Samuel is allesbehalve in overeenstemming met onze denkbeelden van zedelijkheid, doch de Israëlieten gaven er de voorkeur aan, hen tot helden op te hemelen, en helden zijn zij gebleven.

Er is echter één ondeugd, om het zoo maar eens te noemen, die aan een geheel andere oorzaak toe te schrijven is. De God is een god der wrake, een krijgsgod, de Heer der Heirscharen, die donder en bliksem hanteert, omdat hij een god van den stam is. In de Oudheid beschouwde elk volk zich als het uitverkoren volk onder de bijzondere hoede van zijn eigen god, en alleen doordat de Hebreeuwsche profeten bij hun prediking hun stamgod verhieven tot een universeele Godheid, zijn wij er toe gekomen, de Israëlieten te beschouwen als het Uitverkoren Volk bij uitnemendheid. Vandaar dat wij zulke stuitende verhalen te hooren krijgen als dat van Samuel en de Amalakieten, en zelfs in de Profeten en de Psalmen krijgen wij te hooren, „aan mij is de Wrake", en dat de Heer zijn vijanden kastijdde op de onder menschen gebruikelijke wijze, toen zij vluchtten voor dezen geweldigen stamgod. De Vedische volkeren waren niet minder begeerig, dat hun goden hen ter overwinning zouden aanvoeren. De Islam vereenzelvigde zich later met Allah, in wiens naam zij op veroveringen uittrokken, ter eere van Allah, maar nog meer tot groot eigen gewin en roem. Die voorstelling leeft tot op den huidigen dag nog voort. De Duitschers riepen „unser alte deutsche Gott" aan, en de Engelschen, ofschoon zich minder arrogant uitdrukkende, deden een beroep op God om hun de overwinning te bezorgen en de rechtvaardige zaak te steunen, namelijk hun eigen zaak.

Doch geleidelijk werden deze nog al ruwe opvattingen