ARBEIDSWETGEVING IN INDO-CHINA.*

In een korte studie, welke vijf jaar geleden in de Astatic Review verscheen, zijn de hoofdtrekken van de geschiedenis der arbeidswetgeving in Indo-China neergelegd. Het belangrijke van dat artikel was, dat het aantoonde, welk een belangrijke vooruitgang tot stand was gekomen door de aanneming van de verordening van 25 October 1927. Sedert dien tijd zijn er weer nieuwe dingen ingevoerd: twee belangrijke klassen van arbeiders hebben voor het eerst een wettelijke regeling van hun rechtspositie gekregen; deze betreft den gedwongen arbeid en den vrijen arbeid. Alleen de contractueele arbeid had tot voor zeer korten tijd de aandacht van den wetgever bezig gehouden. Deze nieuwe verbeteringen zijn belangrijk genoeg om een volledige beschrijving te rechtvaardigen. Ik stel mij voor in de eerste plaats den tegenwoordigen toestand ten aanzien van de arbeidswetgeving in Indo-China uiteen te zetten, waarbij ik mij zal beperken tot de voornaamste punten, daar de regelingen zeer ingewikkeld zijn. In het tweede gedeelte van dit artikel zal ik trachten een objectieve studie van de wetgeving te maken en aan te geven, welke hervormingen nog behooren te worden ingevoerd, wil men, dat de wetgeving zich volkomen aanpasse aan de behoeften van de Annamitische arbeiders, zoowel op het land als in de fabrieken.

I. DE HUIDIGE STAAT DER WETGEVING.

A. Gedwongen arbeid.

Men weet, dat de gedwongen of verplichte arbeid het onderwerp is geweest van een Internationale Conventie, die

Ontleend aan „The Asiatic Review", London, Januari 1934.