DE KWESTIE VAN HET SAARGEBIED

Van economisch standpunt beschouwd is de hoofdzaak in het Saargebied de steenkool.

Daarvan werd reeds van de 15de eeuw af partij getrokken, maar het was vooral Napoleon I, die van zijn belangstelling deed blijken. Hij stichtte de mijnschool van Geislautern. In 1813 waren er vijftien schachten geopend. In 1815 legde de Pruisische staat beslag op de mijnen en maakte er fiscale mijnen van.

Het bekken is zeer rijk. Men heeft er ongeveer honderd exploiteerbare steenkoollagen boven elkaar gevonden, hetgeen overeenkomt met een totale dikte van omstreeks 90 meter.

De steenkoolreserve tot op 1500 meter wordt op I21/ï milliard ton geschat, een derde meer dan die van de Fransche bekkens van het Noorden en van Pas-de-Calais. Zij is vrijwel zonder uitzondering voor alle gebruik geschikt.

De productie van 1 April 1912 tot 31 Maart 1913 bedroeg 17 millioen 473.000 ton, terwijl Frankrijk over hetzelfde tijdvak 40.844.000 ton produceerde en Duitschland 191.510.000 ton plus 87.476.000 ton bruinkool. Er werkten toen 72.700 arbeiders in de mijnen. De ijzer-industrie, de glasblazerijen en de plateelbakkerijen hadden in het gebied een groote ontwikkeling genomen.

Ik maak mijn verontschuldiging voor al die cijfers, al die bijzonderheden, maar zij zijn onmisbaar om de ingewikkelde kwestie van het Saargebied te begrijpen.

In de rede, die hij den 2Ósten Augustus j.1. te Coblenz ter inwijding van de tentoonstelling betreffende het Saargebied heeft uitgesproken, verklaarde de nazi-Minister Goebbels, dat het Saargebied in het geheel veertig jaren Fransch was geweest en dat die veertig jaren weinig beteekenden tegenover de tweeduizend jaren, dat het een integreerend deel van Duitschland had uitgemaakt.

Ik kan hier onmogelijk in details treden; maar daar de regeeringspersonen van het Derde Rijk zulke onjuiste mededeelingen doen, ben ik wel gedwongen de waarheid in eere te herstellen.

In 1661, toen Lodewijk XIV den troon besteeg, had Frankrijk geen nauwkeurig vastgestelde grens in die streek.