DE VOLKENBOND EN DE VLUCHTELINGEN

uitvoering van wetten ter bescherming van de nationale arbeidsmarkt, zullen niet in hun volle strengheid worden toegepast op vluchtelingen, die zich blijvend gevestigd hebben, en zij zullen te hunnen gunste automatisch buiten werking gesteld worden, wanneer zij niet minder dan drie jaren in het desbetreffende land woonachtig zijn geweest of gehuwd zijn met een persoon, die in het bezit is van de nationaliteit van het betrokken land. De vluchtelingen zullen volgens deze overeenkomst dezelfde rechten genieten als de buitenlanders in het algemeen ten aanzien van ongevallenen ziekteverzekering, alsmede op het punt van toelaatbaarheid tot scholen; en rechten, die aan buitenlanders zijn verleend op de basis van wederkeerigheid, zullen hun niet onthouden worden, omdat er van deze wederkeerigheid geen sprake kan zijn. Een minimum van burgerlijke rechten en zekerheid van status wordt verleend.

Het zou niet meer dan billijk zijn, dat de beginselen, waarop deze internationale overeenkomst berust, wanneer zij geratificeerd zal zijn, ook worden toegepast op de tallooze staatlooze zwervers, welke niet in den stricten zin onder haar bepalingen vallen, omdat zij geen Russen, Armeniërs of „geassimileerde" vluchtelingen zijn. Het is tegenwoordig in de dictatoriale „totaliteitsstaten" mode geworden om de leiders van hun politieke tegenstanders, vaak ook die tegenstanders zelve, van hun staatsburgerschap te berooven en aan hun lot prijs te geven. Zoo zijn er in Europa, Azië en Amerika groepen van gedenationaliseerde Italianen, Hongaren, Oostenrijkers enz. ontstaan, welke hulpeloos van het eene land naar het andere zwerven. De staatslieden van den volkenbond hebben in conventies vastgelegd, dat de toestand van staatloosheid dient te worden voorkomen. Maar zij hebben tot dusver geen middelen aangewezen om toeneming van het aantal dezer staatloozen te voorkomen, laat staan dan om het te verminderen. Het lot van deze uitgeworpenen is uitermate onzeker. Weliswaar heeft de Volkenbond op een conferentie in 1927 een „identiteits- en reisbewijs" vastgesteld, dat door de verschillende staten kan worden afgegeven en de betrokkenen vrijheid van reizen en verblijven verschaft. Dit bewijs is echter slechts voor zes maanden geldig, en in tijden van conomische spanning, zooals de wereld op het oogenblik