DE PLAATS VAN DEN GENEESHEER IN HET MAATSCHAPPELIJK LEVEN.*

Wie vóór 't tijdperk van Molière beweerd had, dat de geneesheer een maatschappelijke rol te vervullen heeft, zou uitgelachen worden. Noch de geneeskunde uit Molière's tijd, noch hare beoefenaren zouden tot zoo iets in staat geweest zijn. Toen later, in de 18e eeuw, de geneesheeren minder pedant en belachelijk geworden waren, wilde men desnoods hen wel een woordje mee laten spreken over kinderopvoeding en lichaamshygiëne, maar dit was dan meer een uiting van de hoffelijkheid, eigen aan welopgevoede lieden, dan dat men inderdaad hun op dat gebied, waarvan ze eigenlijk niets wisten, een grootere kennis toeschreef. Immers tot ongeveer 1820 verloor de geneeskunde zich in fantastische beschouwingen en was eigenlijk niet berekend voor haar taak. Wel waren de geneeskundigen sedert de 16e eeuw veel beter op de hoogte van ontleedkunde en in de 17e eeuw kregen ze ook meer begrip van physiologie dan de oude Grieken en Romeinen, maar wat de eigenlijke kennis der ziekten betrof, haar classificatie, haar aard en oorzaken en de kunst ze te genezen, daarin waren ze den antieken maar weinig voor; op vele punten waren ze zelfs achter gebleven. Want de oude Grieksche en Romeinsche geneeskundigen wisten ten minste nauwkeurig waar te nemen, zij 't dan ook een beperkt aantal symptomen; zij beperkten zich voorzichtig hierbij, terwijl de geneesheeren van vóór 150 jaren slecht observeerden en interpreteerden op grond van steeds wisselende, elkaar tegensprekende fantastische theorieën, die eiken grond van realiteit ontbeerden.

Wellicht meent ge dat de meest gewone ziekten, die we

* Ontleend aan „La Presse médicale", paris, 22 Mei 1935.