BISMARCK EN DE POOLSCHE QUAESTIE

gegane tijdperk behandelden niet alle klassen van de poolsche maatschappij als vijanden, maar uitsluitend de heerschende kringen, de geestelijkheid en den adel, die in hun oogen het denkbeeld van den wederopbouw van het oude Polen vertegenwoordigden, terwijl de nieuwe nationalisten het front uitbreidden en zich begaven in een strijd met alle lagen der maatschappij .

Welke houding nam Bismarck in dat opzicht aan? Zijn eigen verklaringen noch het getuigenis van zijn tijdgenooten laten daarover eenigen twijfel. Gedurende zijn politieke carrière heeft Bismarck nooit de poolsche maatschappij als zoodanig bestreden: hij heeft er zich uitsluitend toe bepaald, den strijd aan te binden met de elementen, die hij als vijandig tegenover den pruisischen staat beschouwde: de geestelijkheid en den adel. Hij heeft zich nooit op het niet te overwinnen antagonisme tusschen de beide volken beroepen om zijn afkeer van het poolsche element te motiveeren, en nooit heeft hij een beroep gedaan op de noodzakelijkheid om aan Pruisen een homogene ethnische structuur te verzekeren. Hij zag vooral in de Polen, of liever in de heerschende klassen, politieke vijanden, die altijd gereed waren zich met alle krachten te vereenigen en slechts op de gelegenheid wachtten om zijn land in het verderf te storten. In zijn jeugd had hij geleerd, hen te beschouwen als de natuurlijke bondgenooten van een wereldrevolutie, en dat denkbeeld, dat hem in het vervolg voortdurend bijbleef, zette zich in zijn geest vast in den tijd van de eerste Internationale en van het toenemend socialisme. Gedurende den Kulturkampf waren de Polen in zijn oogen de voornaamste drijfkrachten van het ultramontanisme: zij propageerden het panslavisme, zetten Rusland aan tot een oorlog tegen Duitschland en waren er natuurlijk op uit, de plannen van het fransche imperialisme te steunen. Zij profiteerden van elke gelegenheid in de internationale politiek om de reconstructie van hun vaderland aan de orde van den dag te stellen en wisten te dien einde onmiddellijk elke eenigszins moeilijke situatie, waarin Pruisen zich bevond, te exploiteeren. Zij waren een woelig element, dat niet aarzelde complotten te smeden en zelfs in vredestijd niet ophield, de grondslagen van de monarchie der Hohenzollern te onder-