VIER MAANDEN IN EEN SPOOKHUIS

dat wij het niet hoorden, ofschoon wij in huis waren met nog drie andere personen, die allen verklaarden, dat zij het wèl hoorden en dientengevolge een halven nacht niet geslapen hadden. Ik moet derhalve tot besluit spreken over iets, wat deze andere personen in ons huis hoorden.

IV

Behalve Mary Smith kregen wij dien zomer bijna niemand anders op bezoek, want ons werk nam ons zoo geheel in beslag, dat wij om zoo te zeggen als kluizenaars leefden. Doch tegen het eind van September kwamen drie goede kennissen van ons voor een week-end over. Het waren mijn advocaat, die bezig was een ingewikkeld contract voor mij op te stellen, met zijn vrouw en dochter, een tweedejaars-studente te Vassar. Nu is mijn advocaat wel de meest ongeloovige Thomas, die er rondloopt, en zijn vrouw en dochter zijn allesbehalve zwak van geestvermogens of zenuwpatiënten. Toch vond ik het beter, den man met een enkel woord op de hoogte te brengen en tevens om zijn vrouw en dochter gerust te stellen. Voor zijn ongeloovige ooren dischte ik derhalve het voornaamste op van de geschiedenis, die ik hier weergeef.

,,Ik zeg het alleen maar, omdat ik niet graag zou willen, dat Sarah en Dorothy schrikten," zeide ik hem. „Het is best mogelijk, dat zij geen enkel geluid in het huis zullen hooren, doch niettemin bestaat er alle kans op. Laten wij haar dus van te voren het een en ander daarvan mededeelen. We kunnen daarmede voorkomen, dat ze al te hevig schrikken."

Het was aan doovemansoor geklopt. Mijn heele verhaal werd met minachting van de hand gewezen. Sarah en Dorothy mochten geen woord daarvan hooren; wat voor nut had het, haar op te schrikken met iets, dat toch nooit zou gebeuren?

,,En voor mijn part," besloot mijn rationalist. „Ik zou niets liever willen dan dat ik iets te hooren kon krijgen van je vermakelijken Poltergeist!"

„Misschien zal je wensch wel vervuld worden."

Dien avond gingen de dames uit naar een liefhebberijkomedie, terwijl de advocaat bij mij thuis bleef om ons contract op te maken. Wij waren spoedig verdiept in de gecom-

W. B. III. 1935. 21