den die zijn geloof en zijn kerk verheerlijken nl. de Bespiegelingen van Godt en Godsdienst en de Heerlyckheid der Kercke. En nog vermijdt de Dood zijn woning niet. In 1668 ontvalt hem zijn liefste kleindochter. Op haar schreef hij een gedicht dat door de eeuwen heen zijn waarde zal behouden. Een gedicht dat wederom bewijst hoe Vondel — oud geworden — toch dit verlies wederom als een zegen kan zien gelijk indertijd den dood van Constantijn. Lees enkel maar een strophe als deze:

„Haer leste stem en aêm was Godt, de troost der aengevochte harten, het beste deel, en hooghste lot: Zoo voerze hun uit alle smarten."

Elf jaren zou het nog moeten duren voordat hij zelf heen zou varen uit alle smarten. Voordien nog sterft zijn dochter Anna, vier jaren voor zijn dood.... Dan komt tenslotte voor hem de rust. 0 Ondanks al dit leed werkte Vondel door, ja, zijn arbeid moet hem wel een laatste troost gebleven zijn. Hoe harder en wreeder het lot hem sloeg, des te intenser verdiepte hij zich in zijn werk. De leer der Stoa heeft in hem een harer waardigste discipelen gevonden: 0

„Gelukkigh is een vast gemoedt, dat in geen blijde weelde smilt, en stuit, gelijk een taeie schilt, den onvermijb'ren tegenspoet."

Zie voor Vondels handschrift de afbeelding op blz. 120.

Nevensstaand: Gedenksteen in het gebouw ter plaatse waar Vondels sterfhuis stond (thans Singel hoek Raadhuisstraat te Amsterdam.) S3

LvckScltlö heeregraft-godinnen,

y ^ Ghy burreghwals-meerminnen,

over dionys vos Besluyt een treurverbond:

r. t3 1 m Bestroyt het lijck met reucken,

aen Caspar van Baerle. 0 En weeft e£n pd yan spreucken>

Ostendent terris hunc tantum Fata. Gevloeyt uit sijnen mond.

0 Virgilius. Bedouwtse met medoogen,

Doorluchtige van Baerle En traenen van uw oogen: Ghy kostelijcke paerle Misschien of dit verlicht

Aen Amstels wapenkroon; Soo veel bedruckte vrinden

Nu help me 't rouwkleed dragen, En geesten, die hem minden, En Dionys beklaegen, En schencken dit gedicht.

Sijn vaders waerdste soon

Al leyt hier 't lijf begraeven,

Die goudbloem leyt vertreden, De deughdelijcke gaeven En van den struyck gesneden, En geest van Dionys

In 't vrolijckst van haer lent Sijn boven 't graf gevaeren,

Wat gaet het Noodlot over, By d'uytgeleerde schaeren, Dat het de beste lover In 't hemelsch paradijs.

Van Phebus lauwer schent? Ivste.

Een van Vondels schoone „lijcksangen"; gedicht bij den dood van den zoon zijns vriends Geeraert Vossius, tot wien hij toen ook Zijn vermaarde Vertroosting richtte, met welker slotstrofe bovenstaand artikel besluit.

99