en het gaat er nu maar om de talrijk geboden kansen te benutten. 0 Er zullen altijd menschen zijn die een geheel effen wandvlak verkiezen boven een geornamenteerd „décor" waartegen het huiselijk leven zich afspeelt, maar er zullen ook altijd evenveel anderen zijn die aan een stil en rustig wandpatroon het hart verpand hebben. Hoofdzaak is in alles de liefde voor eigen huis en eigen omgeving. Dat deze, ondanks de dreigende uithuizigheid van den modernen tijd, nog steeds in zóó sterke mate de menigte beheerscht is een merkwaardig teeken en dat op het gebied der woningkunst een zoo krachtig leven

te constateeren valt bewijst dat er vraag is naar iets goeds en dit maakt dat langzamerhand de keuze van materialen al grooter en grooter wordt. 0

Het kan niet anders dan nut hebben en de gansche gemeenschap is dan ook gebaat door het streven van bona fide fabrikanten die niet alleen duurzame maar ook aesthetisch-uitgevoerde producten scheppen waarbij den kunstenaar gelegenheid wordt geboden de schoonheid te dienen.

Waardoor dus iets bereikt wordt dat ons allen ten goede komt!.... 0

Twee Liederen.

's Nachts, als de sterretjes.

's Nachts, als de sterretjes, verretjes, verretjes, duizenden sterretjes

pinklen naar ons, vliegen de kevertjes, de eeuwige zwevertjes, fladdrende wevertjes

óp — met gegons.

Vrage niet, vrage niet, waar, bij dage, hier, in de hage,

ginds, in 't geboomt', lekkertjes, lekkertjes op knusse plekketjes, doof voor all' wekkertjes,

't kevervolk droomt.

Doch, nu het donker is, 't blauw vol geflonker is, 't bosch vol gemonkel is, —

hoor dat geruisch! — reppen ter vluchte zij zich in 't geluchte, blij makend geruchte bij

't blarengesuis....

„Rómme rom, rómme róm", — hoor toch hun dof gebrom! — „Makkertjes, komt nu, om

samen te zijn.... Al waar het donker is, al waar geflonker is, al waar gemonkel is,

vliegen wij fijn!"

Pol de Mont.

Van 't roobaardmanneken, Het poverjanneken.

Er zat een kleine vogel op een olmentak te zingen: hij had een kuif ken op zijn kop en broze, grauwe zwingen. Het vogelken zong, met heel zijn hert, een voos je, waar niet naar geluisterd werd. Arm roobaardmanneken, arm poverjanneken.... 't Was maar een poverjanneken!

Er zat een kleine vogel op

een eenzaam, donker plekje: Hij had een bloedvlek op zijn krop en rustloos ging zijn bekje.... Voor twee kleine oortjes zong hij zijn lied en die twee kleine oortjes en luisterden niet. Arm roobaardmanneken, arm poverjanneken.... 't Was maar een poverjanneken!

En de kleine vogel werd niet moe,

zijn simpele voos te zingen, al vielen van matheid zijn kijkertjes toe, al hingen zoo slapjes zijn zwingen. Hij zat en zat op denzelfden tak

en zong , tot zijn droeve hartje brak.

Droef roobaardmanneken,

droef poverjanneken....

't Was maar een poverjanneken!

Pol de Mont.

i8a