DE PRIMITIEVE VOLKSMUZIEK IN

tonen, terwijl een of meer andere stemmen de melodie voortzetten en afsluiten. Dit is dus het aanhouden van een toon, die in onze harmonieleer het orgelpunt heet. Onze muziekkunst heeft slechts twee maatsoorten, twee- en driekwartmaat. Vierkwart is slechts een uitbreiding van de tweekwartmaat, en in dezelfde verhouding staat de zeskwartmaat tot de driekwartmaat. Vijf- of zevenkwartmaat behooren dus volgens onze opvatting tot de gedurfde, hoewel zij voorkomen in de Europeesche volksmuziek; doch dit rhythme wordt wel veel gevonden bij de natuurvolken, bij wie ook rhythme als 15/8 en 21/8 enz. aangetroffen wordt. Daar zij met onbeschrijfelijke zekerheid werden aangewend, konden zij ook verwisselen in een en hetzelfde stuk. Bij het instrumentale accompagnement van den zang gebeurde het menigmaal, dat het instrument een heel ander rhythme had dan de zang; menigmaal ook hebben beide stemmen, vocaal en instrumentaal, ongelijke metronomiseering, d.w.z. verschillende lengte van het aanhouden der tonen. Zekere negerstammen in Afrika zijn wezenlijke virtuozen in het in harmonie brengen van een zelfstandig accompagneerend instrument met het vocale deel; zang en begeleiding vormen ieder op zich zelf een werkelijk polyfonisch geheel. Voor een Europeesch oor werkt dergelijke muziek allicht nog chaotisch, doch bij nauwkeurig onderzoek heeft men toch moeten constateeren, dat er onderling wel degelijk rhythme in was.

Het ontstaan van zulk een ongehoord gecompliceerd rhythme kan niet enkel verklaard worden uit een practische behoefte, b.v. als het vergemakkelijken bij den arbeid of iets dergelijks. Stumpf verklaart dat veeleer uit een groeiende behoefte aan muziek, uit den lust tot experimenteeren, het verlangen naar ritueele ceremoniën, die op het gemoed werken. Wij moeten ons verplaatsen in de gevoelens dier volken, indenken in hun ontwikkeling en hun behoefte aan een steeds hooger aangevoeld motief. Maar in hoever bij het primitieve volk zekere toon-combinaties, bepaalde melodieën, harmonieën of rhythmen hun speciale mana hebben, is moeilijk na te gaan en nog niet uitgemaakt. Dat spruit o.a. ook daaruit voort, dat de ethnografische onderzoekers tot dusver over het algemeen helaas behooren tot het onmuzikale deel der menschheid en de representanten van de muziekweten-