RHYTHME IN DE GESCHIEDENIS DER AARDE

Zoo'n absolute maat voor den tijd bezit de geologie wel in den duur van het uiteenvallen van radioactieve elementen, in het bijzonder in de vorming van lood uit uraan. Daar de snelheid van deze omzetting constant is, kan de ouderdom der uraan- en loodhoudende mineralen onder bepaalde omstandigheden uit de verhouding tusschen deze beide elementen in het mineraal bepaald worden. De metingen, die tot heden verricht zijn, hebben tot deze uitkomst geleid: de palaeozoïsche periode zou omstreeks 330 millioen jaren geduurd hebben, de mesozoïsche rio millioen en de nieuwere periode ongeveer 60 millioen jaar. Vóór deze drie tijdperken, die zich kenmerken door het bestaan van levende wezens erin, ligt nog een tijdperk, dat minstens drie maal zoo lang is, zoodat de ouderdom der aarde op tenminste 2 milliard jaren geschat moet worden.

Wanneer men deze getallen vergelijkt met de boven genoemde steenmassa's in de verschillende perioden der aarde, dan blijkt, dat in de oudste der drie minder gesteente verwoest en gevormd zou zijn dan in verband met den duur der periode verwacht kan worden. Schuckert heeft er reeds op gewezen, dat dit zoo verklaard moet worden, dat de verwoesting en de nieuwe vorming van gesteenten in den loop van de geschiedenis der aarde met een versnelling heeft plaats gehad; dit zou dan samenhangen met een toename van de beweeglijkheid der aardkorst of, anders gezegd, met een vergrooting van het oppervlaktereliëf, een verscherping van de tegenstelling tusschen hoogten en diepten.

In „Die Naturwissenschaften", 1935, Heft 29, komt prof. von Bubnoff tot ditzelfde resultaat. Het verloop van de geschiedenis der aarde in Europa vertoont een bepaald rhythme, waarbij inzinkingen van het land (overstroomingen door de zee) en verheffingen ervan met elkander afwisselend en in verschillende richtingen plaats hebben. In bepaalde perioden hebben de groote dalingen van zeeën m de oudste periode in de richting Noord-Zuid plaats, dan draaien zij zich naar het Noordwest-Zuidoosten en later naar Oost-West, waarbij de overstrooming van het land toeneemt Vervolgens ontstaat een sterke vorming van gebergten, de zee trekt terug en het verloop gaat naar Noord-Zuid. Deze groote cyclus herhaalt zich m den loop van de drie tijdperken op dezelfde wijze 6 of 7 maal. Wanneer men den duur dezer cycli vergelijkt met de boven genoemde absolute getallen, dan blijkt, dat deze duur steeds kleiner wordt.

Ook in dit opzicht is de gang van de geschiedenis der aarde dus versneld; tegelijkertijd wordt de vorming van gebergten ook veel-