DE OUDERDOM EN DE ONTWIKKELING VAN DEN MENSCH

ras, dat nooit begonnen is zich „überhaupt" te ontwikkelen.

Veel van de jubelende en zelfs snoeverige taal van dertig of veertig jaar geleden betreffende den Javaanschen aap-mensch, door Dubois gevonden, klinkt heden ten dage onevenwichtig en dwaas. Heden ten dage blijven nadenkende mannen, terwijl zij geheel de schakels en gelijkenissen tusschen mensch en aap toegeven, met veel meer voldoening en hoop stilstaan bij de beslist duidelijker verschillen, welke, zooals velen van hen inzien, een Goddelijke leiding impliceeren. Zij blijven met oprechte blijdschap stilstaan bij 's menschen vermogens en mogelijkheden, welke die van welk ander dier ook verre overtreffen, zijn wonderbaarlijke macht tot redelijk handelen, zijn eenig geestelijk begrijpen en bereiken. „Het tijdelijke is voor de honden en de apen, de mensch heeft de eeuwigheid." Niet alleen honden, maar ook apen kunnen leeren, veel te doen door zorgvuldig den mensch, hun meester, na te bootsen, zooals ongeveer iedere dierentuin nu laat zien. Maar, wat kan welke aap ook, indien hij aan zichzelf wordt overgelaten, meer doen dan eenigerlei aap een millioen jaren geleden deed? Niets. Hier gaapt een machtige kloof, welke natuurlijke selectie, zelfs met onbeperkten tijdsduur, niet kon overbruggen en dat ook nooit doen zal.

We mogen terecht besluiten met een treffenden zin van Dr. Broom, in een recente presidentieele toespraak voor de South African Association for the Advancement of Science: „De vreemde loop van de geschiedenis van het leven op de aarde schijnt slechts één verklaring toe te laten: dat het tot stand gebracht is door geestelijke factoren, en dat het in het aanzijn roepen van den mensch het voornaamste doel van dat alles is geweest."

James B. Johnston.

Noot. Sir A. S. Woodward's toespraak in de British Association (9 September 1935) werd uitgesproken, nadat het bovenstaande werd geschreven. De voornaamste opmerkenswaardige punten zijn: zijn bewering, dat de aap het eerst in een mensch veranderde in het Noorden van Indië, toen het rijzen van de Himalaya een deel van de groote, warme bosschen van Indië afsloot en de apen liet ontwikkelen in een meer versterkend klimaat; en de verklaring, dat de Galileesche skeletten een „merkwaardig mengsel vertoonen van de kenmerken van Neanderthaler en den tegenwoordigen mensch. Zij schijnen ons den tegenwoordigen mensch in wording te toonen."