In den schemer der wildernis.

Naar den Petaniwaterval

DOOR P. F. J. A. JULIEN. Met vier foto's van den schrijver.

HET IS IN DEN NAMIDDAG EN AL verscheidene uren geleden dat ik het zonovergoten Medan verliet, het fel kloppende hart van het cultuurgebied, op weg naar Brastagi, Brastagi, het plaatsje hoog in het Van Heutszgebergte gelegen, aan den voet van den Sibajak, het ontspanningsoord voor al wat er aan blanken leeft in de cultures der Oostkust van Sumatra. Zooeven is Bandar Baroe gepasseerd en nu begint de groote klim. De weg is goed, maar vrij steil en met moeite zwoegt de auto door den pas omhoog. Dan opeens stoppen we. Aan de linkerzijde van den weg opent zich een pad in het weelderig geboomte. Op weg naar den Petani, den betooverenden val daarginds diep in het bosch! 0 Heel den middag is het al druilerig geweest, dreigde de regen. Bij helder weer kan men op enkele uitzichtpunten onderweg dwars over de vlakte zien, tot aan straat Malakka toe, maar nu was het landschap als vervaagd in een dunnen mist. 0 Het oerbosch neemt me op en nauwelijks heb ik het slingerende bergpad betreden of de regen plast neer. Het wordt schemerduister in het bosch; een grauwblauwe nevel spint er zich tusschen de stammen. Van

tijd tot tijd, wanneer het bladerdak een plekje van den hemel onbedekt laat, Zie ik een sombere lucht en vale, jagende wolken. 0 De tropenregen ruischt door het oerbosch. Het is kil geworden; ik hul me dichter in mijn jas en haast me voort. Rondom zwijgt het bosch, zooals alleen het tropische woud zwijgen kan: een daverende stilte tegen een achtergrond van geluid. Eindelooze eenzaamheid hangt er; triest en verlaten ligt het bosch ni het weifelende grijze licht en zwijgt en immer, immer daalt de regen. Rondom ruischt en druppelt het en het is of een wondere toon de grauwe stilte vullen gaat. Een dringend rhythme deint er, zwelt aan, vloeit neer, als een verre klokketoon 's avonds over glooiende akkers daarginds in Touraine, o Frankrijk! 0

Ik sta stil en luister Niets is er dan de regen die

neergutst Donker wordt het, trage dampen stijgen

tusschen de stammen op, het pad verandert in een beek. Ik bemerk het ternauwernood, luister in de ruischende stilte. De betoovering van het oerwoud heeft me gevangen .... 0 Alle leven schijnt geweken. De kreten van het tropenbosch zwijgen; het gekrijsch der apen, de roep der vogels is verstomd. Alleen het suizelend spoelen van het water is er, springend van steen op steen, waar straks een pad was. Ik sla er geen acht op en ga voort. Steeds meer wijkt het licht en beklemmende verlatenheid waart er tusschen de bemoste stammen. 0 Door het ravijn trekken ijle flarden nevel. Ze strijken langs de boomen, dwarrelend stuiven ze op wanneer een vlaag van den guren bergwind afdaalt onder de kruinen en ze uiteenjaagt. Nu eens stijgend, dan weer dalend volg ik mijn weg. Hoe lang ga ik al voort? Uren wellicht, ik vraag er niet naar. 0 Dan opeens een hevige flits. In den feilen schijn wankelt het bosch; uitbarstend licht jaagt er hoog door de takken, vluchtend voor een daverende stem boven de kruinen. En het bosch antwoordt; vlakbij, veraf, uit alle richtingen schreeuwt het, krijscht het, gilt het, één oogenblik, dan galmt alles weg door het ravijn. Ruischend keert het zwijgen weer, plast voort de regen. En weer buldert de donder tegen den bergwand, langs de sidderende

Aan den rand van het oerwoud.

2Ö2