De groote Geyser.

De weg naar de kloof.

Van den eenen wand van de kloof stroomt een nietig riviertje, nauwelijks meer dan een beek, omlaag en vormt een alleraardigste waterval. Het riviertje doorstroomt een deel van de kloof en verlaat deze in springbronachtige watervallen om in een rustigen loop over de vlakte naar de binnenzee te vloeien. Het omsluit daarbij den „berg van het gerecht", waar in oer-oude tijden de wetgever de wetten van het land uitvaardigde. Op de andere zijde ligt een rij van afgronden en de grootste en meest verwijderde, de „Ravenkloof" is zoo diep en zoo nauw, dat de bodem zelfs in den warmsten zomer met sneeuw bedekt is. 0 Tusschen deze en de vlakte ligt een menigte kleinere kloven die bijna alle door helder ijskoud, verkwikkend water doorstroomd worden. 0 Dichtbij de vlakte snijden twee breede en diepe kloven evenwijdig door de lava, door een betrekkelijk smalle rotsenrij gescheiden. Omgeven door de twee spleten is de keten alleen van één kant op een smal pad te bereiken als een ware vesting; en in oude oorlogstijden

zijn daarom

de rechters en wetgevers daarheen getrokken; nu wordt deplaats slechts door vredelievende reizigers bezocht. 0 De beide kloven bevatten

kristalhelder water, dat op

verschillende plaatsen een diepte van 8— io M. bereikt. De bezoekers vermaken zich ermee zilveren munten in het water te werpen, 't welk zoo helder is, dat men de

geldstukken

Vest-mannaeyjar in 't drukke vischseizoen.

met de oogen kan volgen, tot ze den bodem bereikt hebben, waar zij blijven liggen en glinsteren als brillianten en stoutmoedigen tot onderduiken in het ijzige water verleiden. 0 De vlakte zelf is een grasrijke weide, hier en daar met kleine boschjes van geurende berken begroeid. De gansche streek is als een beeld van het IJslandsche volkskarakter. 0 De rustig vloeiende rivier, het spiegelgladde meer, de grazige, geurende weide, de grondelooze diepten der kloven, de koude van het water en de ruwe majesteit der rotswanden beantwoorden aan de verschillende trekken der IJslandsche volksziel. 0

Niet ver van Thingwalla verwijderd liggen in een dal ontelbare solfataren en heete bronnen zoo dicht tegen elkaar gedrongen, dat men bij het bewandelen van het bronnengebied er op letten moet dat men niet per ongeluk in een put met 8o—ioo graden warm water stapt. Van deze warme bronnen is de groote Geyser de beroemdste. Hij werpt het kokende water tot honderd voet in de lucht op, een wondermooi schouwspel, in het bijzonder in den zonneschijn, als de stralen in het verstuivende water breken. Er zijn daar ook nog andere spuwende bronnen en gewoonlijk moeten de bezoekers zich met den aanblik er van tevreden stellen, daar de groote Geyser steeds zeldzamer werkt. Toch is hij desondanks een wereldberoemdheid, die aan de andere, niet talrijke springbronnen zijn naam geschonken heeft. Niet ver van den grooten Geyser ligt, al is het ook niet de grootste dan toch zeker de mooiste waterval van het land, Gullfoss (de „goudval") in de Ilvita, de „witte rivier". De rivier is als alle gletscherstroomen melkkleurig, vandaar de naam. De waterval is dubbel, een bovenste, breede, kleinere, en de onderste, hooge val, waar de rivier zich in het midden door een rots gespleten met donderend geweld in een kloof stort, die hij zelf door duizendjarigen arbeid in de rotsen uitgeschuurd heeft. Als een kokende damp heft zich boven den val een wolk van stuifsel; en als in den zonneschijn de stralen, door de fijne druppeltjes gebroken, den vallenden waterstroom bereiken, wordt hij goud gekleurd en het lijkt of een oneindige stroom van mat goud zijn weg door de kloof naar het inwendige van de aarde zoekt. Een sprookjesachtige pracht is het, die de bezoekers boeit, de bewoners der streek echter ongeroerd laat:

366