DE OPLEIDING DER LEERAARS IN DE MODERNE TALEN

kunnen slechts in uitzonderingsgevallen, met inachtneming van de behoeften der middelbare school, tegelijk docent in een taal als Fransch of Engelsch zijn. Iets dergelijks geldt voor de letterkunde, zooals ik nu wel niet verder behoef aan te toonen.

In het voorafgaande heb ik vrij nauwkeurig aangegeven, op welke grondslagen de „School voor Taal en Letterkunde" in den Haag is opgetrokken. De school zorgt voor een volledige taal- en letterkundige opleiding, maar een, die rekening houdt met de eischen der Middelbare school: met de behoefte aan leeraren, die een begrip van taal in het algemeen hebben, maar tegelijk de vreemde taal werkelijk beheerschen, zoodat zij zich in de klasse steeds daarvan kunnen bedienen, die wetenschappelijk inzicht in de letterkunde in het algemeen hebben, maar tegelijk de vreemde letterkunde in haar geheel eenigermate kennen, zoodat zij vruchtbaar, ook historisch gefundeerd onderwijs in de letterkunde kunnen geven. De studie van de vroegere perioden der taal kan met het oog op de studie der letterkunde niet ontbeerd worden, maar wordt ook om haarzelfswille beoefend, omdat alleen door practische ervaring de waarheid, dat iedere taal steeds aan een proces van verandering onderhevig is, geestelijk bezit der studenten wordt. Maar vóór alles wordt de levende taal en haar geschiedenis niet veronachtzaamd, want deze is voor den leeraar aan middelbare scholen een conditio sine qua non, hoe nuttig de studie der taal in de oudste perioden ook zijn kan. Het geloof, dat het excerpeeren van een oud-Franschen of oud-Engelschen tekst echt wetenschappelijke arbeid is, dat de studie der levende taal slechts kinderspel of iets voor een portier van een hotel is, wordt op de School voor Taal- en Letterkunde niet gedeeld; de voorstelling, dat wetenschappelijke studie van de taal en geschiedenis van de taal hetzelfde is, wordt niet verdedigd, en de vergelijking met andere talen, vooral met de moedertaal, wordt niet veronachtzaamd, zoodat men mag hopen, dat de leeraar ook later bij het onderwijs de leerlingen niet met de regel-grammatica naar de opvattingen van de 16de eeuw plagen zal, maar dat op de middelbare school de wijze van behandeling der taalwetenschap in het klein herhaald wordt, zooals een der