HET FRANSCHE RAS IN CANADA

bodig, omdat dit werkelijk mooie boek kans heeft om, bij ons en elders, grootendeels de plaats te veroveren, die er nog de Histoire du Canada van Francois Garneau inneemt.

Een nieuw ras kan ontstaan, wanneer in een oud ras nieuwe elementen worden opgenomen, elementen, waaraan abbé Groulx in den aanvang van zijn boek een afzonderlijke beschouwing wijdt. Hij laat ons onze kolonisten van de 17de eeuw zien, hen waaruit de Canadeesche bevolking is voortgekomen, afkomstig van de streek tusschen Somme en Charente, het oudste en meest homogene oude Frankrijk; de Basken en de lieden van Neder-Bretagne, een ander ethnisch element, waren er niet talrijk, en nog zeldzamer waren degenen, die van de westelijke en de zuidelijke provinciën afkomstig zijn. Met eenige Zwitsers of Portugeezen(?) van 's konings regimenten behoeft men nog minder rekening te houden, omdat zij, met hun volle instemming in Canada gebleven, reeds te voren zich met de Canadeezen assimileerden. Later, na de verovering door de Engelschen, hebben de Canadeezen een franciseerenden invloed uitgeoefend op Ierlanders, nog meer op Schotten, veteranen van de regimenten van Wolfe, die men aldaar uit den dienst had ontslagen. Er zijn nog altijd, op de oevers van den St. Laurens, de Campbells, de Stuarts, de Mackenzie's, de Nelligans enz., die alleen door hun naam van hun Fransche buren zijn onderscheiden. Daarna heeft de 19de eeuw er Franschen en Belgen gebracht, wel in vrij geringe mate, maar die toch hebben bijgedragen tot een populatie, die abbé Groulx schat op 96 of 97% van zuiver Franschen bloede.

Zou het met Indiaansche elementen vermengd zijn? Ongetwijfeld vermelden de parochie-registers huwelijken van Franschen met Indiaansche vrouwen in kleinen getale en dikwijls zonder nakomelingen; maar als deze registers al van de afstamming van de gezeten kolonisten, de kooplieden of de landbouwers melding maken, zij weten niet alles van de „woudloopers", die van den aanvang af talrijk zijn geweest. Pater Sagard, Franciscaner monnik, laat hen ons zien, zoo tegen 1640, ieder met zijn „meisje" in elk inlandsch vlek, die hij op zijn reis aandoet, precies als in Siberië, tezelfdertijd,