VERNIEUWING VAN DE GESCHIEDSCHRIJVING VAN FRANKRIJK

pamfletten vooral, personen en feiten niet vaak onwillekeurig of opzettelijk misteekend of valsch gekleurd en onvolledig voorgesteld? Moest dus de geschiedschrijver niet vaak, geholpen door zijn levenskennis en verbeelding, trachten de scheeve voorstelling recht te zetten en leemten aan te vullen?

Alleen de studie der documenten: correspondentiën van gezanten, overwegingen binnenskamers, enz., konden hier licht verspreiden. In het buitenland hadden de regeeringen dit reeds begrepen en voor en na de archieven opengesteld. In Frankrijk echter niet; daar bleven zij tot 1880 hermetisch gesloten. Gabriel Hanotaux, de beroemde schrijver van de geschiedenis van Richelieu, van Jeanne d'Arc, van die van La nation frangaise, enz., die na de voltooiing zijner studiën als een bijzondere gunst toegang had verkregen — maar een scherp begrensde — vertelt in Mon Temps (Rev. d. D. M., van 15 Maart 1936) het een en ander over de groote zorg, waarmede de archivalia als teergevoelige planten voor iedere aanraking werden behoed: In de groote zalen stonden zij in lange rijen, keurig gebonden en alle van dezelfde afmetingen, naast elkander. De directeur Faugère (1866—1880) waakte met onbezweken trouw over de hem toevertrouwde schatten, daarbij geholpen door eenige beambten, wier taak het was de nieuwe documenten in banden van dezelfde lengte en breedte naast de oudere de ongestoorde rust te doen ingaan. Bovendien zag men er eenige jongelieden van goeden huize, die door begunstiging hier een plaats als attaché non payé verkregen hadden. Bestemd voor de diplomatie, brachten zij hier een oefentijd of Stage door. Hun werk bestond in het inschrijven van besluiten in calligraphie, het maken van analyses van andere stukken, ook in fraai schrift — een paar woorden op een regel — natuurlijk in het formaat, dat bij dat der reeds bestaande paste. Dat inzage van andere documenten ontzegd was, hinderde hen niet; zij wisten de ledige uren wel aangenaam te vullen, al was het ook maar met 's winters sous in een schop boven het vuur heet te maken en die onder de samengeroepen straatjongens te werpen, die bij het grijpen allerlei koddige bewegingen maakten.

Een enkele maal moest de Directeur zijn beginsel van geheimhouding prijsgeven. Toen de Engelsche gezant voor een Britsch geschiedschrijver inzage verzocht van de archivalia over de Stuarts in Frankrijk, verplichtte natuurlijk de beleefdheid hieraan te voldoen. Maar met zijn nooit falende zorg voor geheimhouding voegde hij er de uitdrukkelijke bepaling aan toe, dat geen enkele aanteekening zou worden gemaakt. Zoo zag men den Engelschman,