ANTHROPOLOGIE EN GESCHIEDKUNDIG ONDERZOEK
denkbeeld ingang doen vinden, dat de tijd voor de natuurwetenschappen voorbij is, dat deze zijn doodgeloopen in de materieele richting van het onderzoek. Inplaats daarvan zouden philosophie en geschiedenis, gevoelsleven en intuïtie belangrijker en moderner zijn dan de verouderde wijze van onderzoek der exacte biologie. Nu is er integendeel waarschijnlijk nog nooit een tijdperk geweest, dat zoozeer voorbestemd was voor den arbeid der natuurwetenschappen als het tegenwoordige. Zuiver geestelijke dingen, die door de dualistische levensbeschouwing geacht werden ver boven eenig verband met de stof te staan, blijken zulk een goeden materieelen grondslag te hebben, en zijn als zoodanig ook te benaderen, dat de natuurwetenschap het nauwelijks beter zou kunnen verwachten. Zooals men met behulp van lancet, microscoop en projectielantaren de verrichtingen van onze hersenen leert kennen, zoo stellen deze zelfde materieele hulpmiddelen ons in staat, inzicht te krijgen in een tot voor korten tijd in het geheel niet te doorgronden erfelijkheidsverschijnsel. Een natuurwetenschap, die niet op de materie is gegrond, is tegenwoordig geen natuurwetenschap meer, maar wordt een hypothese. Door het verstand te verwerpen en de voorkeur te geven aan het gevoel, maakt men zich, zoowel bij de natuurwetenschappen als bij de geschiedenis, op een gemakkelijke manier af van dingen, die slechts door moeilijken denkarbeid te begrijpen zijn, door ze als onbelangrijk voor te stellen. Een geliefkoosd middel, om zich van dergelijken denkarbeid af te maken, is dan de verkeerde opvatting, dat onderzoek op materieelen grondslag gelijk zou staan met philosophisch materialisme. Het zal wel overbodig zijn, aan onderzoekers, op welk gebied ook, deze dwaling nog aan te toonen.
Maar eenige gevolgen er van wil ik toch vermelden.
Het zou b.v. goed zijn, den geschiedkundige eens een blik te laten slaan in de werkplaats van den hersenonderzoeker, om hem eens te laten zien, hoe men aan de hersenen — hetzij dood of levend — de grenzen der hersenschorsgebieden en hun geestelijke functies kan aantoonen. Of om hem eens door proeven te toonen, hoe ons hormonen-onderzoek in staat is, veranderingen in het gevoelsleven te voorschijn te roepen,