onderzoekingen betreffende de zon

maar verdere aannamen zouden dan nog noodig moeten zijn, om de thans bestaande tegenspraken te verklaren.

Een theorie betreffende de zonnevlekken op te stellen is des te moeilijker, omdat men niet alleen de zonnevlekken op zichzelf daarbij in aanmerking moet nemen, maar ook haar onderling verband. Reeds lang is bekend, dat de zon op gezette tijden veel en daartusschen in weinig of geen vlekken vertoont en dat deze periodiciteit der zonnevlekken ongeveer hV. jaar bedraagt. Met het veelvuldig voorkomen verandert ook de plaats der vlekken: zij beginnen meerendeels op grootere breedten en trekken dan naar den aequator van de zon toe, zonder dezen evenwel te bereiken. Nog voor het verdwijnen ervan begint reeds op de hoogere breedten de volgende periode. Een groote menigte bijzonderheden komt nog daarbij: de aangroeiing tot het maximum der vlekken is altijd sneller dan de vermindering, hetgeen vooral opmerkelijk is, omdat een algemeene wet daaraan ten grondslag schijnt te liggen, want ook bij de veranderlijke sterren is de aangroeiing tot het maximum van lichtsterkte altijd sneller dan de vermindering.

Daar de richting van de in de vlekken waargenomen magnetische kracht met iedere periode wisselt, neemt men thans meestal twee perioden, waarna ook de richting van de magnetische kracht terugkeert, samen en spreekt men dus van een periodiciteit der zonnevlekken van 22% jaar.

Dat er bij deze verschijnselen van een macht, die het geheele zonnelichaam aangrijpt, sprake is, is zeker. Onlangs heeft men ook vastgesteld, dat ook de vorm van de zonnecorona, den lichtkrans, welke de zon omgeeft, de elfjarige periode der zonnevlekken vertoont. De corona is bij een kleiner aantal vlekken afgeplat, bij een grooter aantal cirkelrond. Het is niet waarschijnlijk, dat de vlekken een directen invloed op de corona hebben; veel waarschijnlijker is het, dat beide een gemeenschappelijk, thans nog onbekende oorzaak bezitten. Misschien is deze wel dezelfde als die, welke de veranderlijkheid van vele sterren te voorschijn roept. . Het onderzoek betreffende de vlekkenperiode is des te belangrijker, omdat ze ook op verschijnselen op de aarde invloed schijnt te hebben. Zoo is reeds lang bekend, dat het