PERZIË'S WEDERGEBOORTE

En ofschoon het minder gemoderniseerd is dan Turkije, is het 't strategisch middelpunt van de regionale staatkunde en houdt het er den sleutel van. Zooals in de fabel de Phoenix zijner woestijnen, heeft Perzië in de drieduizend jaren der geschiedenis wel den dood gekend, maar nooit een wezenlijken ondergang. Na ieder rampspoedig tijdperk is het uit zijn eigen asch herrezen. Het meest treffende in zijn wedergeboorte der laatste tien jaren is niet het nieuwe recept, waarmede die is volbracht, maar het plotselinge van het gebeuren, de snelheid, waarmede het proces van langzame wegkwijning is omgekeerd.

Een eeuw geleden genoot Perzië een zekere self-sufficiency; het bracht zijn eigen voedsel voort en had genoeg aan de kunstvoorwerpen, die het door eigen handenarbeid verkreeg. De dwaasheid van zijn pogen, om Georgië van Rusland te herwinnen, leidde tot het Verdrag van Turkomanchai van 1828, dat niet alleen de capitulaties vaststelde, maar ook het toelaatbare maximum zijner in- en uitvoerrechten bepaalde op 5 procent ad valorem. Krachtens de clausule van de „meest begunstigde natie" legden andere staten het dezelfde voorwaarden op. Dit plaatste het reeds wat in verval verkeerende land op een economische glijbaan. De geheele negentiende eeuw werd Perzië overstroomd met machinale goederen uit het Westen, met als gevolg een concurrentie, waaraan de inlandsche handwerkslieden bij de bestaande prijzen het hoofd niet konden bieden. Evenmin konden zij terugkeeren tot den landarbeid, want het land had reeds een overschot aan voedingsmiddelen, dat, bij gebreke van binnenlandsch vervoer, niet was uit te voeren. De eenige uitkomst was, van de inlandsche kunstnijverheid over te gaan tot het produceeren van grondstoffen voor Europeesche fabrieken. Hier wederom vormden de kosten van het transport per karavaan een beletsel. Het resultaat was, dat Perzië onder de zwakke Kadjar-dynastie trapsgewijze tot armoede en staatkundige zwakte verviel. De middenstand verdween bijna geheel. Bij de wisseling der eeuw was Perzië, met zijn gewoonlijk passieve handelsbalans van 30 procent, verpand aan buitenlandsche banken. Zijn landbouw was vervallen, zijn handwerksnijverheid verzwakt, zijn bevolking sterk afgenomen. De revolutie